Voor alle duidelijkheid: wat hierboven staat, is niet mijn overtuiging, maar die van de beruchtste barones van België, Mia Doornaert. Ik had haar column van vorige week woensdag in De Standaard bijna gemist, maar dankzij een tweet van collega Jan Stroop (Nederlandse taalkundige en afgelopen zaterdag nog op Radio 1 te horen) werd mijn aandacht er toch nog op gevestigd. Gelukkig maar!
@onzetaal Nav dat stuk van Mia Doornaert: wordt ’t geen tijd n ‘Vereniging tegen taalkwakzalverij’ op te richten? http://t.co/NzYqBvkz4r
— Jan Stroop (@jan_stroop) 2 juli 2015
Beter mooie woorden dan harde klappen
De manier waarop Ad Verbrugge het belang van taalvaardigheid bepleitte, kan Mia Doornaert wel bekoren. Maar hij vergat misschien wel het belangrijkste argument: taal kan ook een vreedzamer maatschappij teweegbrengen.
Een van de vreemdste zaken die ik ooit over taal las: ‘Iemand die zijn moedertaal spreekt, kan geen fouten maken’. Dat waanidee ((Uiteráárd is enkel de standaardtaal de ideale moedertaal, en die overleeft enkel bij de gratie van taalfouten. Wie iets anders beweert, verkondigt blijkbaar “vreemde” dingen en zelfs “waanideeën”)) komt van Jan Stroop, een Nederlandse taalkundige ((Al goed dat ze dat niet tussen aanhalingstekens heeft gezet, of naar de woordspeling “taal(on)kundige” heeft gegrepen)). Tja, wie is die ‘iemand’? Een kind? Een scholier? En is onderwijs dan overbodig? ((Dat heb ik Stroop nergens zien of horen beweren. Het gaat hier om de moedertaal, en in tegenstelling tot wat sommigen zouden willen, verschilt die in het overgrote deel van de gevallen van het Standaardnederlands))
De vraag is ook wat moedertaal is. ((Aha, inzicht!)) Als daarmee de taal bedoeld wordt die kinderen thuis horen spreken, dan mag natuurlijk alles. Dan mag je, zoals menige West-Vlaming, ‘hij kwam rood’ zeggen voor iemand die bloosde. Dan is er niets mis met het ‘hun hebben dat gedaan’ van veel Nederlanders. ((Hier moet het antwoord uiteraard zijn: túúrlijk mag dat, maar niet in élke situatie. Retorisch natuurlijk goed gespeeld: kies twee bijzonder gemarkeerde taaluitingen van even gemarkeerde taalgroepen, en je hebt het pleit al bijna gewonnen))
Gelukkig krijgt dat waanidee ((Veel waanideeën vandaag!)) stevig tegengas, zoals onlangs nog in het uitstekende opiniestuk van de Nederlandse filosoof en muzikant Ad Verbrugge (DS 27 juni). Verbrugge waarschuwt dat de invoering van het Engels in het hoger onderwijs niet ten koste mag gaan van de rijkdom van het Nederlands. De beheersing van de eigen taal ((Hier kan het uiteraard enkel over de standaardvariëteit van het Nederlands gaan; de rest is in haar ogen ongetwijfeld niet eens “taal”)) is immers de voorwaarde om andere talen goed te leren, om te leren tout court. En die beheersing komt niet vanzelf. ((Een overtuiging die in haar discours vaak terugkeert: taal móét bloed, zweet en tranen kosten, en je moet je schuldig voelen als je die moeite niet doet)). ‘Om een taal werkelijk goed te leren spreken en schrijven moet je in een taalvaardige en taalrijke omgeving verkeren waarin je goede voorbeelden hebt. Je moet worden gestimuleerd en gecorrigeerd en je moet (spelenderwijs) leren om woorden en uitdrukkingen goed te gebruiken’, zegt hij terecht. ((Op zich geen verkeerde uitspraak, al ben ik ervan overtuigd dat Mia die “spelenderwijs” het liefst gewoon had geschrapt, afgaande op haar noeste taalarbeidsethos))
De Onsterfelijken
Kijk eens aan, ‘leren, ‘corrigeren’, er zijn nog mensen die in opvoeding en onderwijs geloven. ((Opvoeden en onderwijs, dat staat gelijk aan corrigeren: fouten verbeteren en afstraffen)) En die vinden dat, als kinderen – autochtone of allochtone – thuis die taalrijkdom niet meekrijgen, de school daar correctie moet op aanbrengen. ((Gek dat ze hier over “taalrijkdom” spreekt, terwijl ze hier vooral pleit voor een beperking van al die thuistalen en -taalvariëteiten naar één enkele taalvariëteit – in mijn ogen is dat veeleer taalverarming))
Dat is ook de recente boodschap van de Franse ‘Onsterfelijken’ ((ah, Les Immortels!)), de 39 leden van de Académie Française. ((Uiteraard kon het roemruchte Grote Voorbeeld niet ontbreken, al is Frankrijk evengoed bijzonder rijk aan taalvariatie, en trekt de gemiddelde Fransman zich níks van die Académie aan)) In een unanieme alarmkreet keren ze zich tegen de hervorming van het lager middelbaar (le collège). Die zal afstappen van klassieke kennisoverdracht, ten gunste van ‘transversale processen’. De académiciens, onder wie mensen met een uitgesproken links profiel ((Dat moest duidelijk nog eens in de verf worden gezet)), zijn in het bijzonder bezorgd over het gebrek aan aandacht voor het aanleren van de Franse taal. Ook de Onsterfelijken waarschuwen: toegeven aan la facilité versterkt de sociale ongelijkheden in de plaats van ze uit te vlakken. ((Alle goede bedoelingen ten spijt: een eenzijdige focus op de standaardtaal lost dat (erg reële) probleem evenmin op))
Er is nog een uiterst belangrijk argument om vanaf een jonge leeftijd taalrijkdom en taalvaardigheid bij te brengen. Niet alleen vlakt dit de verschillen in afkomst – sociaal of geografisch – uit. Het draagt ook bij tot een vreedzamer maatschappij. Talige mensen kunnen hun gevoelens en argumenten met nuances uiten, in een algemeen verstaanbare taal, als ze zich door iemand beledigd of gekwetst voelen. ((Nee! Door mensen een talig schuldgevoel aan te praten worden ze net taalarmer, en durven ze amper nog wat te zeggen. Van die schaamte raken we nu pas wat van af. Het is onzin om te beweren dat dialect- of tussentaalsprekers zich niet goed kunnen uitdrukken en dat in het Standaardnederlands plots wél goed zouden kunnen, laat staan dat ze daardoor naar wapens zouden grijpen)) En aldus persoonlijke conflicten vreedzaam aanpakken. Taalarme mensen kunnen zich sneller minderwaardig of vernederd voelen en misschien tot ‘slaander’ argumenten overgaan. ((WAT?))
Daarmee is natuurlijk absoluut niet gezegd dat minder taalvaardige mensen automatisch gewelddadiger zijn. ((Dat heb je net wél gezegd, Mia)) Maar toch bestaat er een groter gevaar dat de stoppen doorslaan als de verbale repliek blokkeert. La misère du Verbe fait la violence du poing, waarschuwde jaren geleden al de schitterende Franse commentaarschrijver Claude Imbert (Le Point, 8 februari 2007). ((Oja, diezelfde Claude Imbert die er trots op is dat hij een islamofoob is – fraai gezagsargument!))
In dat commentaarstuk, met als titel ‘Les mots pour le dire’, stelt Imbert stelt dat in Frankrijk de dagelijkse taal van het ‘gewone volk’ ((Het dedain druipt er intussen zowat van af)) verschraalt en verarmt, omdat ze niet meer goed onderwezen wordt ((En we weten intussen wat met “goed” onderwijs bedoeld wordt)). ‘En wat de meer elitaire taal ((ik dacht dat we in dit stuk net voor meer gelijkheid gingen, waarom zouden we dan iets als “elitaire taal” willen?)) betreft, de taal die aan de Literatuur haar rijkdom, aan de Wetenschap haar definities, aan het Recht zijn klaarheid geeft, die taal lijdt steeds meer aan bloedarmoede, sinds de zware aderlating van het humaniora.’
De samenhang van een maatschappij lijdt er inderdaad ((“Inderdaad”? Het bovenstaande lijkt me allesbehalve een pleidooi voor “de samenhang van een maatschappij”, maar goed)) ook onder als niet in de gezamenlijke cultuurtaal in dezelfde, bekende termen over dezelfde zaken en problemen gesproken wordt ((Dat gezamenlijke taalgebruik bestaat wél, in toenemende mate zelfs, maar het is inderdaad niet de taalvariëteit die de barones voor ogen heeft)). Goed taalonderwijs als ondersteuning van een harmonische samenleving, het is het overdenken meer dan waard.
Sterke opinie over taal, onderwijs en samenleving @miadoornaert @destandaard http://t.co/PJ2BagNipu
— Geert Bourgeois (@GeertBourgeois) 1 juli 2015
3 reacties