Deze week verscheen een in opdracht van de Taalunie geschreven advies over hoe nieuwkomers in Vlaanderen en Nederland zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund in hun verwerving van het Nederlands. Een expertgroep, onder leiding van Folkert Kuiken, ging de afgelopen tijd rond dat thema aan de slag, met als resultaat een boeiende adviestekst die niet alleen beleidsmakers, maar ook leraren, lerarenopleiders en integratiepartners stof tot nadenken biedt.

Een sterk diverse groep met even diverse noden

De taalverwerving van nieuwkomers is gericht op het duurzaam kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat is een brede doelstelling, die dus ook een breed perspectief vereist op de aanpak van die taalverwerving. Nieuwkomers zijn zeer divers qua leeftijd en scholingsachtergrond, en komen naar hier met eigen doelen, verwachtingen en dromen. Ze komen ook naar Nederland of Vlaanderen met een erg individuele rugzak aan kenmerken die bepalend zijn voor hoe (snel) ze een taal leren: interesse en motivatie, cognitieve ontwikkeling, de kenmerken van hun eerste taal, de leeromgeving, het specifieke doel waarvoor ze de taal leren… al die zaken hebben impact op het tempo en de manier waarop een taal verworven wordt.

Dat betekent dat wie een goed uitgebouwd taalbeleid wil ontwikkelen voor “de” nieuwkomer ook zal moeten inspelen op die grote verschillen qua leermogelijkheden en -behoeften bij taalleerders. In de adviestekst wordt daarom vol ingezet op maatwerk als basisprincipe.

Maatwerk op basis van een doelsituatie

De huidige NT2-praktijk in Nederland en Vlaanderen valt op dit moment niet meteen te omschrijven als onderwijs op maat van de individuele leerder. De ‘middengroep’ van leerders is doorgaans de maat van de dingen, waarbij het NT2-onderwijs op het niveau en de behoeften van die middengroep wordt afgestemd. In de praktijk worden hoog- en laagopgeleiden daardoor in het onderwijs vaak onvoldoende bediend.

Dat valt overigens zeker niet enkel de onderwijsinstellingen zelf aan te wrijven, stelt het advies: je kan moeilijk verwachten dat daar rigoureus op zal worden ingezet als het beleid geen enkele prikkel biedt om dat te doen. Beleidsmaatregelen stimuleren dat inzetten op maatwerk nog te weinig, en creëren ook onvoldoende ruimte om de diverse betrokken partijen intensief te laten samenwerken.

taalennieuwkomers

Meer maatwerk dus. Maar hoe moet het beleid daar dan precies mee aan de slag? De adviestekst stelt voor om vanaf nu steeds te vertrekken van de doelsituatie van een leerder. Kort gesteld: waar wil zo’n leerder binnen pakweg 1, 2, 3 jaar staan in onze samenleving? Een universitaire studie aanvatten? Aan de slag gaan in de metaalsector? Vrijwilligerswerk doen in de school om de hoek? Elk van die doelsituaties vereist een specifiek taalniveau, en vraagt om onderwijs op maat. Door daarop in te zetten, kunnen leerders efficiënt en doelgericht werken richting een passende positie in de samenleving.

Door te vertrekken vanuit die doelsituatie, valt trouwens eens te meer op hoeveel onnodige taaldrempels er momenteel nog voor nieuwkomers zijn op weg naar de arbeidsmarkt. Wie bijvoorbeeld als vrachtwagenchauffeur aan de slag wil, heeft voor het behalen van zijn rijbewijs een hoger taalniveau Nederlands nodig dan voor de uitoefening van z’n beroep. Wie in de bouw aan de slag wil, struikelt dan weer over de hoge talige drempels die door het VCA-examen (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers) worden opgeworpen. De voorbeelden zijn legio.

Krachtige en uitgebreide intake én monitoring

Door de doelsituatie steeds als uitgangspunt te nemen, komt er een duidelijke focus, en wordt er veel meer functioneel en inhoudsgericht geleerd. Het vereist wel een sterk(er) intakeproces, want tijdens die intake moet die doelsituatie dan ook op een heldere manier in kaart worden gebracht. Wat wil en kan leerder X? En wat heeft die leerder daarvoor precies nodig? Zo krijg je die doelsituatie scherp.

Ook een goede monitoring, stevig ingebed in het nieuwkomersbeleid, is cruciaal om die nieuwkomers meer kansen te bieden. Door in te zetten op een uitgewerkt volgsysteem, kun je een beter zicht krijgen op de resultaten, valkuilen en succesfactoren van de leertrajecten die (groepen) nieuwkomers doorlopen. Wat werkt er en wat werkt er niet? Hoe kun je bijsturen? Vooral het monitoren op lange termijn wordt in het advies terecht aangehaald als iets wat nu nog vaak ontbreekt.

Geïntegreerd leren onder begeleiding van competente leraren

Aan het begin van dit stukje schreef ik dat de adviestekst ook veel stof tot nadenken bood voor leraren en lerarenopleiders. Die staan immers evenzeer centraal in de aanbevelingen: competente leraren maken écht het verschil als het gaat over de vooruitgang van taalleerders. NT2-leraren moeten dan ook van heel wat markten thuis zijn: hoe tweedetaalverwerving verloopt, hoe je omgaat met specifieke doelgroepen zoals analfabete of laagopgeleide leerders, hoe je een krachtige taalleeromgeving creëert, hoe je veiligheid en rust creëert voor mensen met een vluchtverhaal of een trauma, noem maar op. Het advies wijst nadrukkelijk op het belang van een effectieve didactiek, die meer inzet op authentiek materiaal en persoonlijke relaties tussen leerkracht en leerlingen, en minder op dat vormgerichte grammaticaonderwijs. Competentieontwikkeling en professionalisering zijn daarvoor van groot belang.

Bij die sterke didactiek is geïntegreerd leren overigens het nieuwe codewoord. Waar vroeger nog vaak werd gehamerd om ‘eerst Nederlands leren, dan integreren’, sijpelen de voordelen van geïntegreerde taal- en werktrajecten tegenwoordig steeds meer door. Wie op een functionele manier taal leert, op de werk- of opleidingsvloer, plukt daar de vruchten van: het taalleren is sowieso afgestemd op functionele doelen, je bouwt meteen een netwerk op, je komt sneller in aanraking met vaktaal, je krijgt meer spreekkansen, noem maar op.

Even vertalen naar de Gentse context

Als ik even de vertaalslag maak van deze adviestekst naar mijn eigen Gentse werkterrein – en meer specifiek naar de OKAN-klassen, de onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers in het voortgezet onderwijs – dan zie ik vooral dat we op veel vlakken al de goede richting op gaan. OKAN-scholen zetten net sterk in op het verbinden van taalverwerving met de samenleving, met vrije tijd, met toekomstperspectieven: de klassen trekken vaak het klaslokaal uit en gaan de straat op, op verkenning naar wat er daarbuiten allemaal gebeurt. Ze worden toegeleid naar de brede waaier aan vrijetijdsinitiatieven die Gent te bieden heeft. In OKAN-klassen wordt bovendien werk gemaakt van een groepsindeling op maat (hoe snel leert een leerling, wat is zijn schoolse achtergrond, etc.), waardoor er vaak meer op maat wordt gewerkt.

Tegelijk zie ik nog uitdagingen en kansen: op het vlak van monitoring, bijvoorbeeld, maar ook wat het inzetten op geïntegreerd leren betreft. Nu is er nog een vrij strikte scheiding tussen taalbad en vervolgonderwijs, en hoewel we in Gent aan het experimenteren zijn geweest rond het doorbreken van die kloof (lees: OKAN’ers sneller laten doorstromen, ze al vakken in het regulier secundair laten volgen tijdens OKAN,…) biedt het huidige onderwijssysteem nog te weinig impulsen om dat ook structureel ingang te laten vinden. Met name de zwakkere leerders vallen op dat vlak nog te vaak uit de boot. Hopelijk lezen de beleidsmakers op Vlaams niveau dus mee. Nu het Vlaamse regeerakkoord zo sterk inzet op het belang van Nederlands leren, hoop ik op impulsen om het taalverwervingsproces van nieuwkomers op een meer geïntegreerde én langdurige manier te (laten) begeleiden. Daar wordt iedereen beter van.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s