Daarnet ben ik aangekomen in Leiden, voor een korte (maar hopelijk krachtige) passage op het 19de Colloquium Neerlandicum, een driejaarlijks congres dat georganiseerd wordt door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN). Dat betekent dat ik de toespraak van Vlaams minister-president Geert Bourgeois gisterenavond helaas heb moeten missen, al kreeg ik dankzij een interview op Radio 1 wel al een soort lightversie van zijn speech mee.

Niet dat ik dat eigenlijk écht nodig had: intussen ken ik zijn discours ten aanzien van standaardtaal al vrij goed, en weet ik hoezeer hij opkijkt naar andere voorvechters van het Standaardnederlands: Mia Doornaert (onlangs nog te gast op mijn blog), Geert Van Istendael en Benno Barnard, om er maar een paar te noemen.

Voor Bourgeois blijft de taaleenheid tussen noord en zuid een cruciaal punt, en ik kan me voorstellen dat hij dan ook een gewillig oor vond bij het aanwezige publiek op het IVN-colloquium: taalvariatie is niet evident voor taaldocenten, en dat is zeker niet anders voor wie Nederlands als tweede of vreemde taal (NT2/NVT) doceert. Hoe moet dat dan met taalvariëteiten als Nederlands Nederlands en Belgisch Nederlands? Wat met tussentaal? Welke uitspraaknorm moeten cursisten nastreven? Wie stelt dat er gewoon één taalvariëteit moet zijn, “het” Standaardnederlands, komt misschien wel tegemoet aan de verzuchtingen en frustraties van (sommige) taaldocenten, maar ontkent de talige realiteit in Vlaanderen en Nederland: het Nederlands als pluricentrische taal, met ook nog eens variatie binnen de verschillende taalgebieden. Dat pluricentrisme, en welke didactische implicaties dat heeft voor het NT2- en NVT-onderwijs, is het thema van het panel waar ik morgen aan deelneem.

In het Radio 1-gesprek wordt er niet echt verder op ingegaan: de interviewer snijdt met de besparingen bij de Taalunie een ander thema aan. De vraag waarom er in Nederland veel sterker op de Taalunie wordt bespaard dan in Vlaanderen, beantwoordt Bourgeois met een vergelijking tussen hoe Vlaanderen en Nederland omgaan met het Nederlands:

(i) In Vlaanderen is, door onze (taal)geschiedenis en de strijd die we voor het Nederlands hebben moeten voeren, de taalgevoeligheid veel groter dan in Nederland;

(ii) zowel in Vlaanderen als in Nederland wordt er volgens Bourgeois belang aan gehecht dat anderstalige nieuwkomers het Standaardnederlands verwerven, waarbij de codewoorden “democratie”, “participatie” en “sociale cohesie” uiteraard niet kunnen ontbreken.

Die analyse snijdt hout, denk ik, maar het blijft de vraag of kennis van het Standaardnederlands wel een voldoende (of zelfs een noodzakelijke) voorwaarde is voor participatie en emancipatie. Het is belangrijk dat er in lessen Nederlands ook aandacht wordt besteed aan taalvariatie en niet-standaardtaalvariëteiten. Anders riskeer je mensen op te leiden in een vacuüm, zonder écht voeling te hebben met wat er in het Nederlandse taalgebied gebeurt, en die reality shock levert problemen op: verplegers (m/v) die hun patiënten amper of niet begrijpen bijvoorbeeld, om maar één voorbeeld te geven. NT2- en NVT-docenten moeten die variatie een plaats geven in hun lessen – niet om hun cursisten pakweg tussentaal te leren spreken, wel om hun receptieve vaardigheden in meerdere registers van het Nederlands te versterken. Taalrijkdom, geen taalfrustratie.

Latere toevoeging (dinsdagavond)Intussen is het gemis helemaal goed gemaakt, want de integrale tekst van de toespraak van Bourgeois is hier terug te vinden. De focus op taaleenheid tussen Nederland en Vlaanderen is iets minder sterk aanwezig dan ik had verwacht; er wordt meer gefocust op de samenwerking tussen beide taalgebieden. Een boeiende passage, zeker in het licht van het bovenstaande, vind ik die waarin Bourgeois het over taalvariatie en zelfs – ja hoor – tussentaal heeft:

Aan specialisten in de Neerlandistiek vertel ik niets nieuws als ik zeg dat een taal leeft. Elke taal evolueert en iedere regio binnen een taalgebied kent haar typische klanken, woordenschat en zinswendingen.

In Vlaanderen woedt regelmatig de discussie of de “tussentaal” of het zogenaamde “verkavelingsvlaams” niet meer waardering en erkenning moet krijgen.

Ik hou van uiteenlopende tongvallen en nuances in woordgebruik. Toch vind ik het belangrijk dat we, zowel binnen Vlaanderen als binnen het Nederlandse taalgebied, inzetten op een standaard-taal.

Bourgeois erkent dus dat er taalvariatie bestaat, dat een taal – en dus ook het Nederlands – leeft. Hij geeft zelfs aan dat hij die variatie tot op zekere hoogte kan appreciëren, al geeft de wending “uiteenlopende tongvallen” duidelijk aan dat het hier over dialecten gaat. Behalve die ene zin over “tussentaal”, waarin hij weinig meer doet dan het bestaan ervan erkennen, zegt hij niets over intermediaire variëteiten tussen standaardtaal en dialect(en) in, om daarna meteen weer over het belang van standaardtaal te beginnen.

4 reacties

  1. Als NT2-leerkracht kan ik dit alleen maar beamen! Het Standaardnederlands blijft uiteraard de norm, maar Vlaams gekleurde woorden en uitdrukkingen komen ook aan bod (via filmpjes, audiofragmenten, uitdrukkingen die de cursisten opgepikt hebben).

  2. Ik zou graag een nuance aanbrengen. Het Britse en het Amerikaanse Engels hebben ook hun eigen normen, woordenschat en (soms) grammaticaregels. Toch spreken ze zowel in het VK als in de VS één taal: Engels. De situatie van het Nederlands is vergelijkbaar. Mijn persoonlijke reflectie: er wordt over ‘Vlaams’ en ‘Nederlands’ véél te véél gezeurd.
    Uiteraard leer je anderstaligen eerst een standaardtaal aan, ietwat noordelijker of zuidelijker gekleurd, dat doet er niet toe. Maar je wilt er toch voor zorgen dat een anderstalige min of meer in het hele taalgebied terecht kan met zijn Nederlands? Het heeft geen zin in een NT2-klas lokale woordenschat of uitspraak aan te leren, want als een anderstalige van Brugge naar Hasselt verhuist bijvoorbeeld, bewijs je hem daar geen dienst mee.
    Wat de praktijk echter wel leert: anderstaligen pikken buiten de klas vanzelf de lokale taal op. In hogere niveaus is het dan ook nuttig om te wijzen op het bestaan ervan en om te oefenen in het herkennen van typische lokale eigenaardigheden. Maar in basisniveaus is dat verwarrend en absoluut niet nodig.

  3. Natuurlijk hoeft er geen lokale woordenschat aangeleerd te worden, maar als een cursist zoiets aanbrengt, is het soms wel interessant om er even op in te gaan. Zelfs in basisniveaus (woorden zoals “dikke nek”, “tot sebiet”). Dan is het leuk om het (kort) te hebben over taalvarianten/ registerverschillen/…

    Tja, de discussie erover houdt inderdaad nooit op…

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s