Vanmorgen stond het zowel in De Morgen als in De Standaard: de universitaire lerarenopleidingen in Vlaanderen lopen leeg, deels doordat steeds meer studenten voor een lerarenopleiding aan een centrum voor volwassenonderwijs (cvo) kiezen. Het grote verschil in stage-uren zou daarvoor de verklaring zijn: in de universitaire lerarenopleiding moeten studenten drie keer meer stagelessen geven dan in een cvo, terwijl alle studenten op het einde van de rit hetzelfde diploma krijgen. Als de universiteiten die trend willen keren, lijkt de oplossing dan ook voor de hand te liggen: kort gewoon die stage in, zodat je studenten niet wegjaagt! Daarom wordt in de outside the box-nota van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (Vlir) voorgesteld om de stage te halveren, en zo de opleiding in te korten tot 45 studiepunten (in plaats van 60 nu). Ter ‘compensatie’ wordt dan extra ingezet op aanvangsbegeleiding voor startende leerkrachten. Dat is op zich een uitstekend initiatief (en het kan de recente schrapping van de mentoruren deels opvangen), maar die aanvangsbegeleiding is eigenlijk sowieso broodnodig, en daarvoor zou niet geknipt mogen worden in de lerarenopleiding. Die discussie moet hier en nu trouwens ook niet gevoerd worden: voor mij staat aanvangsbegeleiding los van de vraag hoe de lerarenopleiding er, zowel inhoudelijk als vormelijk, uit moet zien, en dergelijke begeleiding kan een stage nooit zomaar vervangen.
Zomaar de universitaire lerarenopleiding inkorten geeft in elk geval een verkeerd signaal. Reductie impliceert immers afbraak, en dus is het onvermijdelijk dat de opleiding an sich minder om het lijf zal hebben. Als dat enkel gebeurt op economische gronden (lees: om meer studenten aan te trekken), wordt op een wel erg kortzichtige manier naar de opleiding van toekomstige leerkrachten gekeken, en wordt enkel de vergelijking gemaakt met hoe de centra voor volwassenenonderwijs de lerarenopleiding aanpakken. Daarbij wordt de frontale aanval ook niet geschuwd, getuige de uitlatingen van UGent-collega en pedagoog Martin Valcke:
Tegen 2020 heeft Vlaanderen naar schatting 18.000 leerkrachten nodig. Vanuit dat opzicht lijkt het, behalve voor de universiteiten zelf, niet uit te maken waar een student zijn bekwaamheidsbewijs haalt. Maar schijn bedriegt, geeft pedagoog Martin Valcke (UGent) aan. “Twee derde van de CVO’s is van twijfelachtige kwaliteit, zo bleek uit de beleidsevaluatie van de opleidingen. Denk daarbij aan een curriculum dat niet uitgebreid genoeg is of aan een gebrek aan expertise bij de opleiders zelf.” Vooral de vakdidactische kennis, waarbij een historicus en een fysicus aparte lesmethodes krijgen aangeleerd, ontbreekt te vaak in het volwassenenonderwijs.
De Morgen, dinsdag 24 februari
De universitaire lerarenopleidingen kunnen beter de hand in eigen boezem steken, in plaats van het curriculum en de aanpak van anderen af te kraken. Het klopt dat er in de recente visitatie van de Vlaamse lerarenopleidingen bij sommige cvo’s vragen worden gesteld bij de opbouw van het programma en de manier waarop de vakdidactische kennis wordt overgebracht, maar de universitaire lerarenopleidingen komen evenmin met een onverdeeld positieve evaluatie uit de visitatie. Beide soorten SLO’s hebben hun sterke en zwakke punten, en zouden zich beter laten inspireren door de sterke punten van de ander, in plaats van hun programma af te bouwen om meer studenten binnen te halen. Zo heb ik de indruk dat studenten uit de universitaire lerarenopleiding theoretisch erg sterk staan, met een uitgebreid inzicht in de fundamentele structuren van de pedagogiek, de psychologie van de adolescent en de didactiek van het eigen vakgebied. Uit m’n eigen ervaring – ik heb zelf tussen 2011 en 2013 een SLO gevolgd aan een cvo in Gent – heb ik de indruk dat studenten die hun lerarenopleiding aan een cvo hebben behaald die theoretische ondersteuning misschien nét iets minder hebben, maar is dat wel écht een nadeel? Het dwingt je als cursist om zelf uit je comfortzone te treden (outside the box, zou je zelfs kunnen zeggen!) en zelf dingen uit te zoeken, met een lerarenopleider die veel meer coacht dan lesgeeft. Bovendien is een lerarenopleiding aan een cvo ook een stuk praktischer, en daardoor vaak ook vernieuwender: in ‘mijn’ cvo werd in de lerarenopleiding bijvoorbeeld nadrukkelijk ingezet op ICT-gebruik in de les, waarbij ik dankzij een aantal gepassioneerde lesgevers heel wat tools en apps heb mogen uitproberen, en werd er vol vuur verteld over blended learning en flipping the classroom. De laagdrempeligheid van een cvo laat ook toe om die dingen als aspirant-leerkracht ook daadwerkelijk eens uit te proberen, eerst in een ‘veilige’ omgeving, en daarna ook in de klascontext. Die erg ‘praktische’ ingesteldheid zorgt voor polyvalente en dynamische leraren die met beide voeten in de praktijk staan.
Daartegenover staat inderdaad dat de vakdidactische kennis een minder prominente plaats heeft in een cvo. Zelf heb ik Taal- en Letterkunde gestudeerd, met als talen Nederlands en Latijn. In een universitaire lerarenopleiding krijg je dan specifieke vakdidactiek voor die twee talen, in groepen met studenten die – net als jij – Nederlands en/of Latijn hebben gevolgd. In een cvo is dat niet zo: daar kom je vaak in een ‘gemengde’ groep terecht. In mijn geval waren dat nog allemaal talenstudenten, in andere gevallen kom je tussen ingenieurs, historici en filosofen terecht. Dat maakt het lastiger om de manier waarop je je vak moet/kunt overbrengen in de vingers te krijgen, maar het kan ook net een verrijking zijn! Aspirant-leraren uit andere vakgebieden aan het werk zien kan je net op ideeën brengen voor je eigen vakgebied, en zorgt er opnieuw voor dat je buiten die comfortzone treedt: “Hoe zou ik dit aanpakken? Hoe zou ik die les geven?”. Bovendien is het als cursist een extra interessante denkoefening om na te gaan hoe je je microlessen** kunt geven aan ‘leken’: hoe pak je als industrieel ingenieur een microles elektronica aan als de meeste van je medecursisten absolute digibeten zijn? Welke ingrepen doe je? Door welke werkvormen of opdrachten kun je die basiskennis het snelst of het makkelijkst aanbrengen?
De manier waarop cvo’s in Vlaanderen de lerarenopleiding aanpakken is erg waardevol, en levert dynamische, polyvalente leerkrachten op, vol met ideeën en oplossingen voor de praktische problemen waarmee leerkrachten dagelijks geconfronteerd worden. Universitaire lerarenopleidingen leveren dan weer leerkrachten op die theoretisch sterk staan, een uitgebreide stage achter de kiezen hebben en de vakdidactiek voor hun vak(ken) perfect in de vingers hebben. Als school zou ik maar wát graag afgestudeerden van zowel cvo’s als universiteiten in huis hebben; ze kunnen elkaar alleen maar inspireren!
Update 25/02/2015: Intussen verscheen op de website van De Morgen een opiniestuk waarin een aantal UGentcollega’s uit de lerarenopleiding reageren op de berichten die gisteren in de pers verschenen. Een van de centrale punten in hun betoog, namelijk dat aanvangsbegeleiding belangrijk is, maar los moet staan van de stage in de opleiding zelf, kan ik absoluut volgen, maar ik vind het spijtig dat – opnieuw – geïmpliceerd wordt dat studenten alleen maar voor een cvo zouden kiezen omdat de stage korter is. Veel van hun studenten hebben – net zoals ik indertijd – voor een cvo gekozen omdat er meer flexibiliteit wordt geboden, en omdat er sterker wordt ingezet op het praktisch inzetten van kennis. De bewering dat studenten uit gemakzucht voor een cvo kiezen, en dat “masters het best een diploma leraar behalen aan een universiteit en niet aan een CVO”, raakt dus kant noch wal. Trouwens: dat van die gemakkelijke vrijstellingen klopt evenmin. Ik geef intussen al jaren lessen Nederlandse taalvaardigheid aan eerste- en tweedebachelorstudenten Nederlands aan de UGent, en ik heb indertijd hemel en aarde moeten bewegen om een (gedeeltelijke) vrijstelling te krijgen voor het vak ‘Communicatie en Overleg’. Zo gemakkelijk delen ze die vrijstellingen in de cvo’s dus ook niet uit.
Update 28/02/2015: Gisteren reageerden een aantal lerarenopleiders van Oost-Vlaamse CVO’s in een ander opiniestuk in De Standaard (hier te lezen via Blendle voor 20 eurocent). Ze hekelen het negatieve discours van de universitaire SLO jegens de lerarenopleidingen van CVO’s: dat de Vlaamse Interuniversitaire Raad (Vlir) “de voorlopige resultaten van de visitatiecommissie doelbewust verkeerd gebruikt om een ‘concurrent’ in een slecht daglicht te stellen”, is volgens de auteurs van het opiniestuk een “zwaktebod”. Heel wat CVO’s hebben de doorlichtingsproef van de recente visitatie met glans doorstaan. Er zijn er ook bij wie dat niet het geval is, maar dat geldt evengoed voor enkele universiteiten. In het stuk wordt nadrukkelijk verwezen naar de cursisten met een masterdiploma, die volgens de universitaire lerarenopleidingen niet op hun plaats zitten in een CVO, en die keuze enkel uit gemakzucht zouden maken. De auteurs beweren nadrukkelijk het tegendeel: veel cursisten maken een heel bewuste en weloverwogen keuze voor “degelijke kwaliteit, gecombineerd met flexibiliteit qua organisatie en een sterke praktijkgerichtheid (…) met (…) een stevige verankering in én dagelijkse samenwerking met het onderwijsveld”. Ook masters hebben het recht om te kiezen voor de lerarenopleiding die zij willen.
—-
* het gaat hier enkel over de specifieke lerarenopleidingen, die aan universiteiten en centra voor volwassenenonderwijs (cvo’s) worden aangeboden. De geïntegreerde lerarenopleidingen laat ik hier volledig buiten beschouwing, om dit stuk zo bevattelijk mogelijk te houden.
** de oefenlessen die je aan je medestudenten in de opleiding geeft, vóór je daadwerkelijk voor een klas terechtkomt
Als master+SLO weet je lang niet altijd welke vakken je later zal geven. Het is meestal een luxe om enkel je eigen specifieke vak te pakken te krijgen. Ik ken een master Taalkunde die in de middelbare school zedenleer geeft, en in mijn SLO-klas zat een bio-ingenieur die tijdens haar stage moest onderwijzen hoe je een stukje grond omspit. Een ‘gemengde’ klasgroep voor vakdidactiek is in dat geval veeleer een voordeel dan een nadeel.