Vorig weekend verscheen het Gele Boekje van de krant De Standaard, en zoals ik eerder al had voorspeld, deed dat boekje heel wat stof opwaaien. Gisteren trok schrijfster Ann De Craemer (haar recentste boek Kwikzilver ligt trouwens klaar op m’n nachttafeltje) in haar taalblog voor De Morgen van leer tegen “enggeestige taalnazi’s“, en in De Standaard verscheen een opiniestuk van Johan De Schryver, collega van de KU Leuven, Campus Brussel. Hij legt de vinger nadrukkelijk op de wonde: het Gele Boekje is in tegenspraak met de resultaten van het taalonderzoek dat de krant drie maanden eerder presenteerde – nota bene uitgevoerd door De Schryver. Zijn opmerkingen zijn – kort samengevat – de volgende:

  1. Het Gele Boekje blijft te veel vasthouden aan de (klassieke) adviezen van de Taaltelefoon, waardoor vormen als eraan houden dat nog steeds worden afgekeurd, terwijl ruim 77% van de ‘taalprofessionelen’ in de taaltest van november 2014 de vorm goedkeurde.
  2. Hoewel de samenstellers van het boekje benadrukken dat taal gevarieerd is en die variatie niet afwijzen, houden ze wel strikt vast aan een juist-foutdenkkader.
  3. De samenstellers geven ook stilistische labels mee (formeelinformeel), wat toe te juichen valt, maar koppelen daar ook een label wel/niet standaardtalig aan, waarbij de keuzes van willekeur lijken te getuigen. Waarom is occasie standaardtalig informeel, maar baxter niet-standaardtalig informeel?

Het zijn pijnpunten waar ik me deels in kan vinden, al is enige nuancering ook hier weer belangrijk. Zoals Ruud Hendrickx al stelde, is het Gele Boekje in principe enkel bedoeld voor de journalisten en medewerkers van De Standaard, die vaak twijfelen of ze bepaalde woorden of constructies al dan niet in hun stukken mogen gebruiken. Als het Gele Boekje dergelijke vragen moet beantwoorden, dan moet het wel vanuit dat (door De Schryver gecontesteerde) juist-foutdenkkader vertrekken. De Standaard heeft echter beslist om het boekje ook met het grote publiek te delen, en dan moet een dergelijk kader nadrukkelijk genuanceerd én beargumenteerd worden. Dat is nu niet het geval: de keuzes die in het boekje gemaakt worden, zijn onvoldoende verantwoord, en lijken inderdaad soms van willekeur te getuigen (cf. de voorbeelden van De Schryver in z’n opiniestuk). Dat de samenstellers van het Gele Boekje (Ludo Permentier en de redactie van De Standaard) niet dezelfde zijn als de medewerkers van de Taaltelefoon/Taaladvies.net (Dirk Caluwé en z’n team), maakt het er natuurlijk niet makkelijker op: dan mogen de gemaakte keuzes wel gebaseerd zijn op de adviezen van de Taaltelefoon/Taaladvies.net, de samenstellers kunnen er naar believen van afwijken – zonder verdere cijfers of verantwoording.

In z’n conclusie stelt De Schryver dat het Gele Boekje wellicht zal “bijdragen tot een grotere tolerantie en realistischer taalverwachtingen in Vlaanderen. Tegelijk is het een gemiste kans om het taalbeleid een nieuwe impuls te geven en de taalgebruiker een betrouwbaarder instrument”. Daar heeft hij absoluut gelijk in, maar de getroebleerde Vlaamse houding tegenover taal indachtig, moeten we blij zijn met elk klein stapje voorwaarts. Laten we hopen dat dit Boekje louter een tussenstap is.

Update:

Twee dagen later, op vrijdag 6 februari, reageerde Dirk Caluwé, hoofd van de taaladviesdienst van de Vlaamse overheid (Taaltelefoon) in dezelfde krant op de vragen die De Schryver zich bij de woordenlijst stelt. Daaruit blijkt vooral dat de achterliggende cijfers ongeveer hetzelfde zijn, maar de interpretatie ervan erg verschillend. Caluwé citeert het voorbeeld allergisch zijn aan, dat ook door De Schryver werd genoemd. In de Taaltest van De Standaard keurt 73% die vorm goed, terwijl dat in het Taaluniepanel 67% is. Voor De Schryver is dat de meerderheid een reden om de vorm goed te keuren; voor Caluwé is de aanzienlijke minderheid die de vorm nog afkeurt (33% in zijn panel) voldoende om er status onduidelijk van te maken. De redactie van De Standaard, die binnen dat juist-foutkader wil blijven ten behoeve van de duidelijkheid, keurt de vorm af.

Caluwé betoogt – net als Ruud Hendrickx eerder – dat het boekje vooral voor de redactie van De Standaard is bedoeld, als werkinstrument, maar de vraag blijft dan opnieuw of dit boekje wel met het grote publiek gedeeld had moeten worden. Vanuit marketingoverwegingen ongetwijfeld wél; dat bewees ook de reclamecampagne die de krant voor het boekje voerde, met als hoofdvraag Hoe gewaagd is uw Nederlands? (Alsof het gebruik van met mondjesmaat je meteen een ‘gewaagde’ taalgebruiker maakt!).

We hebben dus twee dingen geleerd, denk ik:

  1. Taal in Vlaanderen maakt de tongen steevast los, én is ook altijd goed voor media-aandacht (of een bescheiden mediarelletje, zo je wil) en mooie verkoopcijfers bij de krant(en).
  2. Als het over (standaard)taal en normering gaat, kun je ofwel objectief beschrijven, ofwel oordelen vellen. De twee gaan niet samen: als je vanuit cijfers vertrekt, kun je verschillende conclusies trekken, en als je een (taal)norm wil vaststellen, dan is het wezenskenmerk van die norm net dat die niet samenvalt met de (taal)realiteit. Het is echter in ieders belang om de kloof tussen (taal)norm en (taal)praktijk niet al te groot te maken.

Hieronder staan, in die volgorde, het opiniestuk van Johan De Schryver (DS, 4 februari 2015) en de reactie van Dirk Caluwé (DS, 6 februari 2015).

VERWACHT U AAN EEN GEBREK AAN CONSEQUENTIE

Hoe goed is het Gele Boekje?

Het ‘Gele Boekje’, dat een oordeel velt over 1.000 Belgisch-Nederlandse woorden, is een gemiste kans, vindt Johan De Schryver. Want deze krant gaat ermee in tegenspraak met een eigen initiatief van enkele maanden eerder.

Wie? Docent Nederlands (KU Leuven, campus Brussel)

Wat? Het Gele Boekje erkent dat er geen ‘goede’ of ‘foute’ varianten bestaan, maar blijft tegelijk hangen in het juist-foutkader.

Veel redacties – van kranten, tijdschriften en uitgeverijen – worstelen allang met de Vlaamse taaladvisering, die hopeloos verdeeld is (verschillende bronnen geven strijdige adviezen) en de Vlaamse taalwerkelijkheid achternaholt. Het Gele Boekje had een verlossend baken kunnen zijn, want de doelstelling is een realistischer beschrijving van de taalnormen. Maar het stelt teleur, om volgende redenen.

Het Gele Boekje zal de evolutie naar een realistischer taalbeleid meer vertragen dan stimuleren

Pas enkele maanden geleden, begin november 2014, pakte De Standaard nog uit met de resultaten van een grootschalig, door de krant ondersteund onderzoek waaruit bleek dat zelfs taalprofessionelen de Noord-Nederlandse norm massaal aan het opgeven zijn. Zich verwachten aan, eraan houden, allergisch zijn aan, beroep doen op, voor de meeste van de 3.226 deelnemende taalprofessionelen zijn die uitdrukkingen perfect bruikbaar in formele taal, dus ze zijn standaardtaal in Vlaanderen: Belgisch-Nederlands. Vervelend misschien voor al die adviesbronnen die het omgekeerde beweren, maar dat is de realiteit. Een van die adviesbronnen is Taaladvies.net, de dienst van de Taalunie, die van adviezen over het Vlaams voorzien wordt door de Vlaamse Taaltelefoon. Die baseert zijn adviezen wel op de mening van een 35-tal taalprofessionelen, maar nu blijkt dat informantenpanel allesbehalve representatief te zijn. De meeste onderzochte uitdrukkingen, onder meer de bovenvermelde, krijgen van de Taaltelefoon niet het standaardtaalstatuut. De boodschap aan het taalbeleid is duidelijk: pas uw adviezen aan de veranderende Vlaamse werkelijkheid aan, verruim uw panel, erken wat in Vlaanderen gebruikelijk is in formelere contexten, bijvoorbeeld in kranten, als standaardtaal.

Wat zien we nu? De Standaard doet zelf het omgekeerde. Bijna alle items die blijkens het onderzoek de facto standaardtaal zijn, zijn dat voor het Gele Boekje niet. Een paar voorbeelden (met het percentage taalprofessionelen die het item wél standaardtalig vinden): allergisch zijn aan (73,1 procent), eraan houden (77,8 procent), gekwetst zijn (72,5 procent).

Hoe komt dat? Doordat De Standaard de hulp heeft ingeroepen van… de Taaltelefoon. En die heeft op een paar uitzonderingen na duidelijk de bestaande eigen adviezen bevestigd. Bijna alle woorden of uitdrukkingen die blijkens het novemberonderzoek wél standaardtaal zijn, maar van de Taaltelefoon dat etiket niet krijgen, zijn nu voor het Gele Boekje ook geen standaardtaal. Terwijl De Standaard in november de bakens verlegde en het taalbeleid stimuleerde om mee te veranderen, legt ze nu een basis om datzelfde beleid te bestendigen.

Het Gele Boekje verspreidt onjuiste vooroordelen over taal

De auteurs erkennen dat taal gevarieerd is en dat alle variëteiten bestaansrecht hebben. Binnen zo’n variatiemodel is het onverantwoord om varianten ‘fout’ te noemen, ze zijn hoogstens ongepast in een bepaalde situatie. Er is bijvoorbeeld niks mis met informeel taalgebruik, maar in formele situaties past het niet. Omgekeerd laat je in informele situaties formele taal het best achterwege. Labels als ‘informeel’ en ‘formeel’ in woordenboeken en grammatica’s zijn dan ook niet stigmatiserend. Nu heb ik twee bezwaren tegen de aanpak in het Gele Boekje.

1. Het Gele Boekje combineert de stijllabels altijd met ‘(geen) standaardtaal’: er bestaat blijkbaar een informeel en formeel register binnen de standaardtaal en erbuiten. Het Gele Boekje gaat terecht uit van een continuüm van zeer (in)formeel tot nauwelijks (in)formeel en in het publieke domein waar standaardtaal gehanteerd wordt, is te informele en te formele stijl inderdaad niet zo gepast. Maar waar leg je de grens? Hoe hebben de samenstellers in godsnaam bepaald dat buis (‘tekort’), frietkot, iemand liggen hebben, occasie, onder de sloef liggen standaardtalig informeel zijn, terwijl baxter, ingangsexamen, lopend water, schoon (‘mooi’), vuilbak en weeral niet-standaardtalig informeel zijn? Standaardtaal is voor het Gele Boekje ‘taal die “beschaafd sprekende Vlamingen” voortdurend in de mond nemen’. Geldt dat dan wel voor de eerste woorden en uitdrukkingen, maar niet voor de laatste? Het is duidelijk dat die beschrijving onbetrouwbaar is.

2. Het Gele Boekje volgt enerzijds het variatiemodel, met de stijllabels, maar hanteert anderzijds het oude juist-foutdenkkader. De meeste lemma’s hebben namelijk geen stijllabel en zijn dus standaardtaal of geen standaardtaal zonder meer. Dat laatste nodigt uit tot reflectie. Wat is een woord dat geen standaardtaal is en ook niet bruikbaar in formele of informele situaties? Dialect misschien, maar dat bedoelen de samenstellers niet. Een lemma is ‘geen standaardtaal’ als het ‘niet door de beugel kan’. Hier houdt het variatiedenken plots op.

Een taal bevat velerlei legitieme variëteiten, maar ook woorden die nergens toe behoren, of mogen behoren, zoals beteugelen, doorgaan (‘plaatsvinden’), eraan houden, gelijk wie, gepermitteerd, kinderkribbeloonkost, gekwetst, lavabo, omwille van (‘wegens’), patronaat, iets op punt zetten, een wet stemmen, synthetiseren (‘samenvatten’), verderzetten (‘voortzetten’), verlof zonder wedde, zich verwachten aan,van zodra, op het eerste zicht. Deze woorden en uitdrukkingen, waarvan we goed weten dat die wél voorkomen, frequent zelfs, ook in formeler taalgebruik, mógen niet bestaan. Waarom niet? Omdat dat al lang zo is in de Vlaamse traditie, omdat ze in Nederland niet bruikbaar zijn. Zo worden we naar de jaren 60 gekatapulteerd, hoewel de toenmalige ABN’ers wel zouden huiveren als ze in het Gele Boekje lazen dat de volgende lemma’s wél standaardtaal zijn, dus wél door de beugel kunnen: bierbak, bissen, chape, iemand op zijn honger laten,inwijkeling, kader (van een fiets), op iemands kap leven, luik(‘onderdeel’), nefast, onthaal (‘receptie’), een winkel open houden(‘runnen’), panikeren, schotelvod, verfborstel, vernoemen (‘noemen’),vijgen na Pasen.

Het Gele Boekje zal wellicht bijdragen tot een grotere tolerantie en realistischer taalverwachtingen in Vlaanderen. Tegelijk is het een gemiste kans om het taalbeleid een nieuwe impuls te geven en de taalgebruiker een betrouwbaarder instrument.

Een onvindbare grens

De lijst met belgicismen die De Standaard samenstelde, is in de eerste plaats bedoeld als een werkinstrument voor de redacteurs van de krant. De samenstellers van de lijst hebben de oordelen van Taaladvies.net, de taaladviessite van de Nederlandse Taalunie, gevolgd, maar niet in alle gevallen. Zo hebben ze ervoor gekozen om de varianten die volgens Taaladvies.net een onduidelijke status hebben geen standaardtaal te noemen. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij allergisch zijn aan. Die keuze steunt op het voorzichtigheidsprincipe: als je twijfelt, kies je voor het alternatief dat zonder meer standaardtaal is, in dit geval allergisch zijn voor. Iedere redactie heeft het recht om die keuze te maken.

Johan De Schryver vindt het niettemin een achterhaalde keuze (DS 4 februari) , omdat uit de enquête die hij in november 2014 in samenwerking met De Standaard heeft uitgevoerd, is gebleken dat 73 procent van de taalprofessionals een zin met allergisch zijn aan aanvaardbaar vindt. Hoewel de methodiek voor Taaladvies.net anders is dan die voor de enquête van De Standaard, liggen de resultaten in dezelfde lijn. Voor 67 procent van de Belgische panelleden was de variant allergisch zijn aan correct; de andere leden van het panel hebben allergisch zijn aan in de voorgelegde tekstfragmenten gecorrigeerd.

Omdat nog een derde de variant afkeurt, noemt Taaladvies.net het een variant waarvan de status ‘onduidelijk’ is. Dat is ook geen toeval, want allergisch zijn voor/aan is een mooi voorbeeld van een kwestie die veel mensen nog op school geleerd hebben en die in de Vlaamse taaladviestraditie vaste kost is. Door de status ‘onduidelijk’ weet de lezer van dat advies dat de variant nog op bezwaren kan stuiten. Wie streng voor zichzelf wil zijn, kan de variant mijden. Wie soepel wil zijn, kan evengoed besluiten de variant toch te gebruiken. De redactie van De Standaard heeft ervoor gekozen om allergisch zijn aan niet te gebruiken.

Momentopname

De Schryver stelt de vraag waar de grens ligt tussen correct en niet-correct, tussen (te) informeel en (te) formeel, en hoe je tot betrouwbare oordelen daarover komt. Het antwoord is eenvoudig: er zijn geen scherpe grenzen te trekken en er zijn evenveel oordelen als taalgebruikers. Wie als taaladviseur of samensteller van een taalgids naar een gemene deler zoekt, moet bij de twijfelgevallen met twee brillen naar de werkelijkheid kijken: met de bril van de meerderheid die iets goed vindt, maar ook met de bril van de minderheid die iets fout vindt. Met beide perspectieven moet je rekening houden. Als de minderheid nog groot genoeg is, mogen taaladviezen en taalgidsen dat melden, bijvoorbeeld door varianten de status ‘fout’ of ‘onduidelijk’ te geven.

De Schryver stelt de vraag waar de grens ligt tussen correct en niet-correct, tussen (te) informeel en (te) formeel, en hoe je tot betrouwbare oordelen daarover komt. Het antwoord is eenvoudig: er zijn geen scherpe grenzen te trekken en er zijn evenveel oordelen als taalgebruikers. Wie als taaladviseur of samensteller van een taalgids naar een gemene deler zoekt, moet bij de twijfelgevallen met twee brillen naar de werkelijkheid kijken: met de bril van de meerderheid die iets goed vindt, maar ook met de bril van de minderheid die iets fout vindt. Met beide perspectieven moet je rekening houden. Als de minderheid nog groot genoeg is, mogen taaladviezen en taalgidsen dat melden, bijvoorbeeld door varianten de status ‘fout’ of ‘onduidelijk’ te geven.

In de lijst van De Standaard is 70 procent van de opgenomen Belgische woorden en uitdrukkingen standaardtaal. De andere zijn dat voor de redactie nu niet, maar kunnen dat uiteraard nog worden. De samenstellers van de lijst stellen terecht dat het om een momentopname gaat. Met deze aanpak worden we heus niet naar de jaren zestig gekatapulteerd. Vijftig jaar geleden zouden zo goed als alle woorden in dit boekje afgekeurd zijn en zouden er bij de ‘correcte’ alternatieven veel woorden staan die in Nederland gangbaar zijn, maar in België totaal onbekend of ongebruikelijk.

De stijllabels ‘formeel’ en ‘informeel’ zouden niet eens zijn gehanteerd. Iedere lezer van De Standaard kan voor zichzelf bepalen wat de winst en wat het verlies is.

5 reacties

  1. Morgen verschijnt de reactie van Dirk Caluwé, hoofd van de Taaltelefoon, in de krant. Daarin wordt uitgelegd waarop de oordelen van het gele boekje gebaseerd zijn. Ik kan alvast dit zeggen: het oordeel van het informantenpanel ligt heel vaak wel in de lijn van wat uit het onderzoek van De Schryver blijkt. Het verschil ligt hem in de interpretatie van de cijfers. Als een groep van 75% een woord of uitdrukking zelf zou gebruiken of niet zou herschrijven, is dat inderdaad een behoorlijke meerderheid. De Schryver koppelt daaraan de conclusie: ‘dus standaardtaal’. Taaladvies.net daarentegen zegt: ‘dus 25% keurt het wel af, en dat is nog steeds een flinke minderheid. Daarom is de status voor ons onduidelijk, en adviseren wij voorzichtig te zijn.’ Meestal wordt dan een alternatief gegeven dat wel zeker standaardtaal is. De taalgebruiker kan dan nog altijd zijn eigen beslissing nemen, maar weet dan wel dat hij rekening moet houden met een aanzienlijke minderheid die de kwestie nog afkeurt. Een krantenredactie heeft geen boodschap aan ‘status onduidelijk, beslis zelf maar’, die wil een naslagwerk waarin ‘ja’ of ‘nee’ staat. En aangezien een krant liever op veilig speelt, hebben alle ‘status onduidelijk’-gevallen op taaladvies.net een negatief oordeel in het boekje gekregen. Met als gevolg dat de 75%-dus-ja van Johan De Schryver in het boekje een 75%-dus-onduidelijk-dus-nee is geworden. Kort samengevat.

  2. Drie vragen blijven maar terugkomen over dat boekje. De antwoorden staan in de inleidende teksten, maar die worden blijkbaar niet goed gelezen. Vooruit dus maar.
    1. Hoe officieel is dat boekje? Absoluut niet officieel.
    Het is een boekje waarin de keuzes staan van een krant, zoals bijvoorbeeld ook de VRT zijn keuzes maakt en bekendmaakt. Het zijn keuzes zoals elke taalgebruiker die maakt. Er zijn twee verschillen: de redactie is een collectief, en de krant heeft veel meer invloed op de (standaard)taal dan een individuele gebruiker – ze moet dus omzichtiger omspringen met taal dan dat individu en er moeten goede afspraken worden gemaakt. Ons wordt kwalijk genomen dat we het boekje een misleidende naam hebben gegeven. Dat hebben we niet gedaan. De naam ‘Gele Boekje’ komt er niet in voor. Het is een roepnaam die later is ontstaan (en ook in deze blog wordt gebruikt).
    2. Als het geen officiële lijst is, waarom is hij dan uitgegeven?
    Om twee redenen: ten eerste omdat de redactie duidelijk wilde maken dat ze sommige woorden die door een minderheid van de lezers nog als grondig fout worden ervaren (en waar ze klachten over krijgt) niet langer als fout beschouwt, omdat ook bijvoorbeeld taaladvies.net ze niet als fout ziet. Ten tweede omdat het een interessant boekje is. Niet om slaafs na te volgen en zeker niet om uit het hoofd te leren, maar iedereen zal er woorden en uitdrukkingen in vinden waarvan hij niet wist dat die in Nederland ongebruikelijk zijn. Mag taal ook soms iets zijn om je over te verwonderen? En is het niet de taak van een krant (ook commercieel, ja) om interessante informatie te publiceren?
    3. Hoe zijn de keuzes tot stand gekomen?
    Door eerst een lijst aan te leggen van woorden die in naslagwerken, in het Referentiebestand Belgisch Nederlands, en bij taaladvies.net ‘Belgisch’ worden genoemd. Daar werden er duizend van geselecteerd, onder meer door na te gaan of ze voorkwamen in De Standaard, jaargang 2014. Wat in de naslagwerken een label ‘niet algemeen’, ‘weinig gebruikt’, ‘informeel’ of iets dergelijks had, kreeg voorlopig een duimpje naar beneden, want dat wil de redactie niet in de krant. Daarna hebben de adviseurs van de Taaltelefoon de gehele lijst doorgenomen en hebben suggesties gedaan om sommige duimpjes naar boven te draaien. Doorgaans is de overweging dat het gaat om woorden die heel gebruikelijk zijn en in sommige soorten artikelen (interviews, verklaringen van sportlui, columns, verhalen,…) de taal kunnen kleuren. Zij gebruikten daarbij hun eigen bronnen, plus de ervaring die ze hebben als adviseur. Ten slotte heeft de eindredactie van de krant de hele lijst nog eens doorgenomen, maar daar zijn geen noemenswaardige veranderingen meer uitgekomen.
    Ten slotte dit. Wie een goed gedocumenteerd werk wil over dit soort woorden, moet nog even geduld hebben. Tegen de zomer verschijnt bij uitgeverij Het Davidsfonds een uitgebreide versie van het boek, met meer trefwoorden. Daarin wordt ook aangegeven welke bezwaren diverse publicaties hebben/hadden en ook wordt preciezer weergegeven welke woorden in Nederland gebruikt worden, eventueel in een andere betekenis of nuance.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s