Vanaf september moet hij er zijn: de taalscreening voor kleuters die al geruime tijd voor beroering zorgt, en die nu volop wordt uitgewerkt. Momenteel nemen scholen verplicht een taalscreening af bij wie start in het gewoon lager onderwijs, en dat wordt nu een jaartje eerder. De leerplicht is immers vervroegd naar 5 jaar, en de taalscreening wordt vanaf volgend schooljaar gekoppeld aan de start van het leerplichtonderwijs. Als uit die screening blijkt dat een kind het Nederlands onvoldoende machtig is, dan worden kinderen op dat vlak de rest van het schooljaar bijgespijkerd – met mogelijkheden die zich uitstrekken van extra taalondersteuning tot een heus ‘taalintegratietraject’.

Dat levert meteen veel vragen op. Hoe kun je de taalvaardigheid van 5-jarige kleuters op een betrouwbare en valide manier meten? Het Centrum voor Taal en Onderwijs (KU Leuven) heeft de opdracht gekregen dat te onderzoeken, en wil daarvoor voortbouwen op de SALTO, een bestaand taalscreeningsinstrument dat al sinds 2007 beschikbaar is voor gebruik aan de start van het eerste leerjaar. Dat zomaar vertalen naar 5-jarige kleuters is echter geen sinecure, en het wordt dan ook een uitdaging om voor die doelgroep een instrument te ontwerpen dat niet alleen betrouwbare en gevalideerde informatie biedt, maar waarvan de resultaten ook op een onderbouwde en effectieve manier kunnen worden ingezet, in het belang van de kleuter.

Een tweede vraag: hoe moeten die ‘taalintegratietrajecten’ voor kleuters die laag taalvaardig zijn in het Nederlands er dan precies uitzien? Daar zijn de Universiteit Antwerpen en de hogescholen Odisee en Thomas More momenteel volop voorbeelden van goede praktijk rond aan het verzamelen. Hoe pak je dat als school aan, en vanuit welk referentiekader? In een beweging worden daarin zowel het kleuter-, lager als secundair onderwijs meegenomen.

Veel vragen dus, dat wel, maar taalscreenings en -testen hebben absoluut hun waarde (en in tegenstelling tot wat je vaak hoort roepen op Twitter, zal geen enkele expert dat tegenspreken). Er zijn echter wel een aantal belangrijke valkuilen die je maar beter kunt vermijden. In deze blogpost bespreek ik er vier, met aandacht voor hoe je er veilig omheen kunt slalommen.

1. Een test is een middel

In het advies dat de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) vorige week over de taalscreening bij kleuters presenteerde, wordt het verschillende keren benadrukt: zo’n taalscreening kan en mag niet op zichzelf staan. Het is van belang om goed na te denken over welk doel die screening precies dient, en de test aan te vullen met een ondersteuningsaanbod dat naar dat doel toewerkt. Kris Van den Branden, die vanuit het Centrum voor Taal en Onderwijs de herwerking van de SALTO coördineert, benadrukt dat ook zelf in een recent stuk daarover op zijn blog: “Of het instrument een positief effect zal hebben op de taalvaardigheid van de kleuters, zal in de eerste plaats afhangen van het gebruik van het instrument en de opvolging van de toetsresultaten, eerder dan van het instrument zelf.”

Zo’n instrument oordeelkundig inzetten, betekent ook: een brede kijk hebben op de taalontwikkeling van kinderen. In dat opzicht noopt de precieze formulering in het decreet toch tot enige bezorgdheid. Daarin staat immers dat kleuters die (louter) “op basis van de resultaten van de taalscreening” het Nederlands onvoldoende blijken te beheersen, een taalintegratietraject Nederlands moeten volgen. De VLOR geeft in haar advies terecht aan dat “de informatie uit de screening, die focust op
luistervaardigheid, steeds samengelegd moet worden met andere observaties rond het (talig)
functioneren. Hierbij is aandacht nodig voor meertaligheid, lage SES en eventuele leer- en
ontwikkelingsproblemen die kunnen spelen” (p. 5).

2. Een test is een momentopname

Daarbij aansluitend: een test is altijd een momentopname. Zeker bij jonge kinderen betekent dat toch dat voorzichtigheid geboden is, want hoe toets je een vijfjarige op een betrouwbare en valide manier? Het is niet omdat je die ene dag toevallig slecht scoort, dat het op een andere dag niet opeens een pak beter zou kunnen zijn, en omgekeerd. De taalontwikkeling bij jonge kinderen is een langdurig en grillig proces, en dat laat zich moeilijk rijmen met een test met een vaste cesuur.

De onderzoekers die bij de uitwerking van het instrument betrokken zijn, blijken zich daar terdege van bewust, zoals ook het VLOR-advies aangeeft, maar in het vorige punt bleek al dat het decreet op dat vlak voor twijfels zorgt: zal er wel breed genoeg worden gekeken? Door kleuters te observeren, productieve gesprekken met hen te voeren, de ouders actief te betrekken en de thuiscontext bewust mee te nemen, kan er veel meer informatie verzameld worden dan die ene testscore, wat toelaat om in een (taal)ondersteuningsaanbod op maat te voorzien.

3. Met de resultaten actief aan de slag gaan is cruciaal

De taalscreening afnemen is één ding, maar wat met de resultaten ervan? Hoe schoolteams daarmee aan de slag gaan, is cruciaal voor het rendement dat de screening al dan niet oplevert. Dat betekent dat scholen de taalscreening en de daaropvolgende aanpak een plek moeten geven in hun talenbeleid, hun leerlingenbegeleiding en hun kwaliteitszorg, maar ook dat leerkrachten elke dag opnieuw moeten voorzien in een krachtige taalleeromgeving. Kinderen zullen het best (taal) leren in een omgeving waarin ze zich goed voelen, waar ze taalactiviteiten uitvoeren en waar ze kwaliteitsvolle gesprekken hebben met de leerkracht en andere kinderen. De leerkracht maakt op dat vlak echt het verschil.

Maar die leerkracht heeft daarvoor ook extra ondersteuning nodig, in de vorm van mensen, middelen en expertise. En het is maar zeer de vraag hoeveel er op dat vlak te verwachten valt. De minister heeft extra middelen voorzien voor de taalintegratietrajecten, maar wat zullen die concreet betekenen op scholen? In hoeverre zullen er daadwerkelijk meer handen aanwezig zijn in de klas, en zullen scholen financieel ondersteund worden om die taalondersteuning uit te rollen? Ook qua expertise is het maar de vraag waarop scholen zullen kunnen rekenen. Dat de UA momenteel goede praktijken verzamelt, is zeker waardevol, maar met alleen een inspiratiegids zullen scholen het niet redden. De CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten zijn qua expertise uitstekend gewapend om scholen hierin te ondersteunen, maar worden geplaagd door een uitdijend takenpakket en opgelegde besparingen. Nochtans is professionalisering bij schoolteams in het creëren van een krachtige taalleeromgeving bij kleuters, met ruimte voor interactie en productie, cruciaal voor het versterken van de taalvaardigheid van die kleuters in het Nederlands.

4. Een taalbad is niet dé oplossing

Tot slot is het ook belangrijk om goed na te denken over de precieze invulling van de remediëring waarin voorzien wordt. Het kan bijvoorbeeld gaan om gerichte extra begeleiding tijdens of na de schooluren, maar voor kinderen met een relatief grote taalachterstand pleitte de minister al voor een taalbadjaar tussen de kleuterklas en de lagere school. Een taalbad is echter niet dé oplossing om een taalachterstand in het Nederlands weg te werken, zeker als het zou gaan om de ‘OKAN’-vorm die in het secundair onderwijs courant is. In die aparte onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers worden leerlingen gedurende één jaar (soms meer, soms minder) intensief begeleid, terwijl er eigenlijk amper wetenschappelijk bewijs is voor de aanname dat dergelijke pull-out-klassen beter zouden werken.

Die stroken immers niet meteen met hoe taalontwikkeling van nature verloopt: in interactie met moedertaalsprekers. Door anderstalige kinderen uit de klas te halen en aparte taallessen aan hen te geven, ontneem je hen de kans om te interageren met de leerkracht en Nederlandstalige kinderen. Nochtans leren kinderen net heel veel van elkaar: door taalsterkere kinderen als buddy in te zetten, krijgen kinderen die minder ver staan in het Nederlands extra taalinput en meer spreekkansen. Daar ontbreekt het met name meertalige kleuters vaak nog aan: recent Gents onderzoek toont aan dat kleuters die niet goed Nederlands spreken, op minder taalinput en minder oefenkansen kunnen rekenen in de klas.

Daarop inzetten, dát is van belang. Niet via een aparte taalbadklas, wel via ondersteuning voor leerkrachten, bijkomende professionalisering en meer ruimte voor overleg. En dat doe je bijvoorbeeld door – zoals de VLOR ook benadrukt in haar advies – de leerling-leraarratio te verkleinen, zoals de minister in z’n beleidsnota ook heeft beloofd.

Meer lezen?

  • Het advies Taalscreening bij kleuters als hefboom voor een betere beheersing van het Nederlands van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) verscheen op 3 februari 2021 en is hier na te lezen. Piet Vervaecke, directeur van Onderwijscentrum Brussel, selecteerde vorige week in een post op z’n blog enkele interessante elementen uit het VLOR-advies.
  • Over de herwerking van de SALTO als taalscreeningsinstrument voor 5-jarige kleuters lees je meer op deze pagina van het Centrum voor Taal en Onderwijs.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s