Toen ik een klein jaar geleden met deze blog/website begon, had ik twee grote doelstellingen. Enerzijds wou ik de site laten fungeren als een soort ‘doorgeefluik’, om berichten in verband met taal, onderwijs en onderzoek te delen met het grote(re) publiek, anderzijds wou ik een soort draagvlak creëren voor mijn eigen onderzoek: resultaten of ideeën ruimer verspreiden, en proberen om reacties of feedback op die ideeën te krijgen. Met dit stuk zit ik duidelijk binnen die tweede doelstelling: voor een artikel-in-voorbereiding ben ik al een tijdje aan het nadenken over de rol van de (leraren)opleiding in de vorming van taalpercepties van leerkrachten. In hoeverre kan de houding van een leraar ten opzichte van Standaardnederlands en andere taalvariëteiten verklaard worden door de aandacht die aan taal is besteed in zijn of haar opleiding, en de rol die daar aan die standaardtaal is besteed? Volgens mij is de lerarenopleiding van cruciaal belang, zeker voor niet-taalleerkrachten.

Voor mijn doctoraatsonderzoek heb ik 82 leerkrachten geïnterviewd, zowel leerkrachten Nederlands als andere taal- en vakleerkrachten, over heel Vlaanderen. De leerkrachten geven les aan leerlingen van verschillende leeftijden (zesde leerjaar, derde jaar secundair onderwijs ASO en zesde jaar secundair onderwijs ASO), en zijn zelf ook van verschillende generaties: van een 60-jarige leerkracht Grieks (geboren in 1952) tot een 23-jarige leerkracht Nederlands (geboren in 1990). In het interview gaat het voor een stuk over hun lerarenopleiding (en voor de leerkrachten Nederlands ook over hun hogere opleiding zelf): wat hield die in? Wat voor aandacht werd er aan taal besteed? Vonden de leraren dat op dat moment zelf ook belangrijk? Een eerste analyse van die stukken van de interviews laat zien dat er ruwweg een soort driedeling gemaakt kan worden, tussen een ‘oudere generatie’, een ‘tussengeneratie’ en een ‘jongere generatie’. Hieronder een korte (en onvolledige!) schets van die drie generaties leraren-in-opleiding:

(1) De oudere generatie

  • Geboren ca. 1950-1960, opgeleid tot leraar ca. 1970-1983
  • Een zeer beperkte lerarenopleiding
  • Weinig of geen aandacht voor gesproken taalgebruik (of daar is toch zeker niets van blijven hangen)
  • Meer (maar nog steeds vrij beperkte) aandacht voor geschreven taalgebruik (spelling, woordenschat, grammatica)

(2) De tussengeneratie

  • Geboren ca. 1960-1975, opgeleid tot leraar ca. 1983-1998
  • Een zeer beperkte lerarenopleiding
  • Sterke nadruk op taalzuivering en dictie
  • Ook aandacht voor gesproken taalgebruik

(3) De jongere generatie

  • Geboren ca. 1975-1990, opgeleid tot leraar ca. 1998-nu
  • Lerarenopleiding sterk uitgebreid
  • Functionelere benadering van taal en taalvariatie
  • De relatieve aandacht voor taal lijkt te verminderen, waarbij de focus (nog) meer naar het didactische verschuift
  • Maar: nog recenter wel meer aandacht voor taalbeleid en taalontwikkelend lesgeven, al gebeurt dat op een ‘abstracter’ niveau, en niet zozeer taalintern (standaardtaal vs. andere variëteiten).

(Merk op: dit overzicht maakt abstractie van de verschillende soorten lerarenopleidingen die de leerkrachten in mijn onderzoek hebben gevolgd. Sommigen hebben een regentaat/professionele bachelor gevolgd (geïntegreerde lerarenopleiding), anderen een licentiaat/master met bijkomende lerarenopleiding (specifieke lerarenopleiding))

Samenvattend heb je dus twee generaties met een veeleer beperkte lerarenopleiding (klein programma, soms bijna enkel stagelessen), en een jongere generatie waarbij dat programma stelselmatig is uitgebreid, tot de huidige opleiding van 60 studiepunten. De aandacht voor taalgebruik binnen die opleiding is ook sterk veranderd door de jaren heen, geven veel leerkrachten aan: in de jaren zeventig was de aandacht voor taal nog vrij beperkt, en ging het bijna uitsluitend om spelling, grammatica en taalzuivering. Die aandacht voor taalzuivering bleef sterk aanwezig in de jaren 80, maar er kwam ook meer aandacht voor gesproken taalgebruik. Bij de jongere generatie verloor dat ABN-model, waarbij het Algemeen Beschaafd Nederlands voorop stond en de andere variëteiten onaanvaardbaar waren, stilaan aan kracht, ten voordele van een ‘functioneel variëteitenmodel’, waarin verschillende taalvariëteiten elk hun eigen functie hebben. De uitgebreidere lerarenopleiding laat echter vooral een sterkere focus op didactische vaardigheden zien, en niet zozeer een focus op taalgebruik. In 2007 wordt het gebruik van Standaardnederlands weliswaar expliciet ingeschreven in de basiscompetenties waarover leerkrachten moeten beschikken, maar de aandacht voor taalgebruik blijft al bij al vrij beperkt en abstract. Nog recenter is de expliciete aandacht voor taalbeleid en taalontwikkelend lesgeven in verschillende lerarenopleidingen, maar die aandacht is vooral gericht op meertalige leerlingen, niet zozeer op het gebruik van Standaardnederlands an sich.

Een lerares chemie uit Hasselt (°1969, 45 jaar) beschrijft de diachrone evolutie die ze ziet als volgt:

SD: heeft u dan de indruk dat het taalgebruik verbetert?
Lkr: . vermindert .
SD: ah vermindert omdat u net zei . dat ze béter praten dan u . de jongeren . of
Lkr: die . die letten meer op . op het euhm .. ja … ik heb helemaal geen aandacht gehad in m’n hele opleiding
SD: uhu
Lkr: er is nergens aandacht geweest voor het taalgebruik in een klas of gewoon . nergens .. er is nooit commentaar geweest op hoe ik praatte . ik denk dat er een jaar of tien geleden . euhm dat het taalniveau beter was nog . én dat er meer aandacht aan was en ik denk dat nu het taalniveau gewoon daalt dat er misschien wel aandacht is voor taal maar dat de . het niveau van .. instroom aan leerkrachten . qua taal lager is .
SD: uhu dus omdat de instroom .. slechter wordt om ’t dan maar zo te zeggen daalt het taalniveau toch ondanks de aandacht die er nu wel meer voor is dan vroeger (dit had de leerkracht zelf al eerder tijdens het interview verklaard, SD)
Lkr: dat is mijn . dat dénk ik
SD: uhu
Lkr: da’s mijn bescheiden mening ((lachje))

(punten geven pauzes aan)

Het schema hieronder geeft weer hoe de meeste leerkrachten het taalgebruik van zichzelf en hun (jongere en oudere) collega’s inschatten. Over de duur van de opleiding en de (gepercipieerde!) aandacht voor taal in de opleiding hadden we het eerder al; de geïnterviewde leerkrachten spraken zich ook uit over het taalniveau van andere leerkrachten, zowel in opleiding (bv. door een inschatting van hun stagiairs) als in het beroepsveld zelf (bv. door een inschatting van de collega’s). De meeste leerkrachten zagen daar een duidelijke ontwikkeling in: een beter taalgebruik in de tussengeneratie (zeker op mondeling vlak), een dalend taalgebruik bij de jongere generatie. Dat laatste wordt trouwens vooral verklaard door naar de kwaliteit van de instroom te verwijzen.

Aandacht in lerarenopleiding

De laatste stap moeten we nu nog zetten: hoe houdt al het bovenstaande verband met de percepties die leerkrachten hebben ten opzichte van standaardtaal (en andere taalvariëteiten)? Hieronder geef ik een aantal korte interviewfragmenten weer, die ik representatief acht voor de leden van elk van de drie generaties. Voor de aardigheid gaat het telkens om leerkrachten uit Leuven, en heb ik telkens fragmenten gekozen waar dezelfde vraag wordt gesteld: wat voor taalgebruik verwachten leerkrachten van leerlingen? Net ervoor moesten ze een inschatting geven van het reële taalgebruik, maar bij deze vraag mochten ze even aan het dromen slaan: hoe zou dat taalgebruik er moeten uitzien?

(1) De oudere generatie

SD: wat voor taalgebruik verwacht u van de leerlingen?
Lkr: .. ja ten eerste dat ze ABN spreken in de klas hé . zeker tijdens de les . hé . (…) dat ze een inspanning doen om euh .. om correct te spreken en . en ook te schrijven als zij aan ’t bord komen of . als zij toetsen afgeven .. ’t is niet omdat het wiskunde is . dat ze . dat zij geen euh . rekening moeten houden met . met de spelling . integendeel (…) ik hecht daar wel belang aan . zeker euh spelfouten en dt-fouten dat is iets waar dat leerlingen .. de laatste jaren . maar dat zou je . dat weet je misschien meer . beter van de taalleerkrachten dan van mij . dat die dat niet meer zo ernstig nemen hé die . uitgangen d of t .

(Leerkracht Wiskunde, man, °1954)

(2) De tussengeneratie

SD: wat voor taalgebruik verwácht u dan van leerlingen?
Lkr: . ik verwacht in de klas een gewone . tussentaal eigenlijk wel . maar als ze voor de klas staan . euh . zeg ik altijd wel dat ik graag heb dat ze . dat ze een beetje extra op je en jij . zeker niet op . eindklanken en de da . wa . zo . die dingen die slordige dingen vind ik toch niet kunnen

(Leerkracht Nederlands, vrouw, °1963)

(3) De jongere generatie

SD: dus wat . wat voor taalgebruik zou u verwachten . wat zou het moéten zijn? . of wat zouden ze moeten spreken als u daar euh de hand in zou hebben
Lkr: .. voor mij is het goed als ze Ver . Verkavelingsvlaams spreken ((lachje)) . ‘k heb daar euh . geen problemen mee
SD: uhu dus u bent tevreden over het taalgebruik dat ze hanteren? (de leerkracht gaf eerder al aan dat de leerlingen Verkavelingsvlaams spreken, geen standaardtaal, SD)
Lkr: ja zolang het beleefd is . en euhm min of meer verzorgd dan euh . ja ..

(Leerkracht Latijn, vrouw, °1987)

De oudere generatie houdt over het algemeen nog erg sterk vast aan de standaardtaal, al is die aandacht vooral toegespitst op schriftelijk taalgebruik: spelling en correct taalgebruik. De lat ligt vaak onveranderd op standaardtaal of ‘ABN’ (Algemeen Beschaafd Nederlands). Bij de jongere generatie bestaat dat standaardideaal vaak ook nog op een abstract niveau, maar in reële contexten blijkt de noodzaak om standaardtaal te spreken veel minder sterk: het gebruik van een informele omgangstaal (‘tussentaal’, ‘Verkavelingsvlaams’) blijkt vaak te volstaan, en de focus ligt meer op verzorgd, respectvol, verstaanbaar taalgebruik te liggen dan op ‘correct’ taalgebruik in de strikte zin van het woord. Die erg verschillende percepties lijken te stroken met de verschillende aandacht voor taalgebruik en het (gepercipieerde) taalniveau van leraren in het schema hierboven.

Op zich al interessant natuurlijk, maar nog interessanter wordt het als we naar die ‘tussengeneratie’ kijken: daar lijkt de aandacht voor taalgebruik het sterkst te zijn geweest (leerkrachten van die generatie herinneren er zich in elk geval meestal nog het meest van), maar toch lijken ze vaak minder sterk vast te houden aan de standaardtaalnorm dan de oudere leeftijdscategorie. Dat blijkt ook uit het fragment hierboven: zelfs voor een leerkracht Nederlands volstaat een ‘tussentaal’ wel voor de meeste klassituaties. Enkel wanneer leerlingen voor de klas een presentatie geven, moet het taalgebruik standaardtaliger zijn. Dat is best boeiend: ik meen zelf een sterke correlatie te zien tussen de aandacht voor (correct standaard)taalgebruik in de opleiding en de kracht waarmee leerkrachten aan de standaardtaalnorm vasthouden, maar bij de tussengeneratie lijkt die correlatie een stuk minder sterk te zijn.

Wat wil ik nu van jullie weten? Ten eerste: die correlatie die ik in mijn interviews meen te zien, kunnen jullie zich daarin vinden, of zien jullie andere verbanden? Welke evoluties zien jullie optreden door de jaren heen? Welke verklaringskracht kan de (leraren)opleiding hebben als het over taalpercepties gaat? En hoe kan die wat ambivalente positie van leerkrachten in de ‘tussengeneratie’ verklaard worden? Ik ben zeer benieuwd naar alle ideeën en suggesties!

6 reacties

  1. Een vraagje. Gaat het hier allemaal over licentiaten/masters die een bijkomende lerarenopleiding hebben gevolgd, of gaat het ook over regenten/professionele bachelors?

  2. Goeie vraag, dat heb ik inderdaad nergens expliciet vermeld. Beide groepen komen erin voor: ik heb leerkrachten geïnterviewd van het zesde leerjaar, het derde jaar secundair (ASO) en het zesde jaar secundair (ASO). In de eerste twee gevallen gaat het (dus) om leerkrachten die een professionele bachelor/regentaat hebben gevolgd, in het derde geval om leerkrachten met een licentiaat/master en bijkomende lerarenopleiding. Ik vul het nog aan in de tekst!

  3. Ik moet een en ander natuurlijk nog verder analyseren, maar de generatieverschillen die ik vaststel, lijken voor beide soorten opleidingen wel op te gaan, ja.

  4. Hm, interessante vaststelling. Dan zou ik er zeker ook het hele verhaal van de ABN-kernen (wanneer die ontstaan zijn, op hun hoogtepunt waren, weer stilaan verdwenen) ook naast leggen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s