Het moge duidelijk zijn: Leo Neels (docent Mediarecht aan de KU Leuven en Antwerpen en algemeen directeur van de denktank Itinera) is boos. Er wordt slordig omgesprongen met het Nederlands, en daar moet dringend iets aan gedaan worden – alleen lijkt het niemand wat te kunnen schelen, voegt hij er zuchtend aan toe. Zijn opiniestuk op Knack.be wordt intussen nochtans geestdriftig gedeeld: blijkbaar herkennen velen zich in zijn betoog. Alleen, waar gaat dat betoog nu eigenlijk over? Ik heb de indruk dat professor Neels in zijn stuk nogal wat taalfrustraties op één hoopje veegt, onder het adagium “voor elk wat wils”. Ik lijst ze even op, en ik ben meteen ook zo vrij om er wat commentaar op te geven.

  1. Weg met dat “slonzige” en vulgaire taalgebruik in De Standaard. De krant durfde het op 4 december immers aan om Uplace en Oosterweel “klotedossiers” te noemen. Ongehoord en onbetamelijk, zegt Neels, en hij haalt de Heilige Graal onder de taalzorgargumenten boven: “Wij, die voorouders hadden die streden voor onze taal en die die strijd ook wonnen, komt het ons toe met die taal zorgeloos om te springen?”. Neels had er liever vervelendonaangenaamberoerd of lamlendig zien staan, maar laten we* nu eerlijk zijn: die woorden hebben toch écht niet de symbolische lading van een woord als klote? In zo’n editoriaal (trouwens ook geen correct Nederlands), dat vanuit het (persoonlijke) perspectief van een specifieke journalist wordt geschreven, lijkt me er trouwens ook wel wat meer plaats te zijn voor dat soort subjectiviteit.
  2. Nood aan helder taalgebruik. Neels houdt ook een fel pleidooi voor helder en duidelijk taalgebruik, waarbij hij zich ook meteen expliciet afkeert van elke “hang naar stadhuistaal of stijldeftigheid”. Op dat punt steun ik hem volledig: niemand kan immers tegen helder taalgebruik zijn, en dat er nog een lange weg te gaan is, dat hebben Jan Hautekiet en Ann De Craemer onlangs nog bewezen met hun bijzonder nuttige Heerlijk Helder-campagne (en het bijbehorende boek). Alleen: die klote van daarnet, dat was toch ook relatief helder, nee?
  3. Ze kunnen niet meer spellen, meneer. Een klassieker! Wie het over taalverloedering heeft, heeft het bijna onvermijdelijk metéén over spelling. Leo Neels is daar geen uitzondering op: we zijn welgeteld 20 woorden ver als het woord spelling voor het eerst valt. Neels’ studenten maken immers bergen fouten in hun essays en examens, maar wanneer hij zich daarover opwindt, krijgt hij van collega’s te horen “dat hij toch geen taalvak geeft”, en dat hij dat zou moeten gedogen. Weer* een valabel punt: ik kan me ook mateloos ergeren als ik papers en examens van mijn studenten Nederlands (!) lees met bergen taal- en spelfouten erin. M’n tenen beginnen echter spontaan te krullen als ik meteen eronder weer de klassieke verklaring moet lezen: het is allemaal de schuld van het onderwijs, dat wederom faalt. Die verklaring lijkt me echter te makkelijk, meneer Neels. Mijn studenten weten volgens mij perfect hoe de regels van de Nederlandse (werkwoord)spelling in elkaar steken, net als de meeste andere Vlamingen. Waarom maken ze dan toch al die spelfouten? Volgens mij gaat het vooral om een attitudeprobleem (dat heb ik hier ook al eens benadrukt): studenten lijken het vaak niet meer belangrijk genoeg te vinden. Daarbovenop komt nog dat onze hersenen ons soms volledig tegenwerken als het over spelling gaat (ik verwijs naar het boeiende onderzoek van uw collega Dominiek Sandra). Ik kan mijn studenten (en die van u) daarom maar één ding aanraden: nalezen! Nalezen, nalezen, nalezen. Zelf heb ik de luxe dat ik genadeloos punten voor spelling kan aftrekken, want ik geef wél een taalvak, maar – en daarin geef ik u opnieuw gelijk – het is spijtig dat sommige docenten zich verstoppen achter de boutade “ik geef geen taalvak”. Als we het over zakelijke teksten hebben, vertel ik mijn studenten altijd dat de inhoud primeert op de vorm, en dat die vorm de lezer vooral moet helpen om de inhoud zo makkelijk mogelijk te begrijpen. Dat geldt voor zakelijke teksten over om het even welk onderwerp, of het nu om een taalvak gaat of niet. Wie als lezer spelfouten tegenkomt en zich daaraan ergert, laat zich – helaas – afleiden van de inhoud. Dat betekent niet dat het onderwijs collectief faalt, wel dat we met z’n allen blijkbaar niet luid genoeg roepen dat we van die spelfouten af willen.
  4. En ze praten ook allemaal zo slordig. Nu begeeft Neels zich op glad ijs: over geschreven taalgebruik kun je het nog vrij genuanceerd hebben, omdat je doorgaans duidelijk kunt bepalen wat juist is en wat fout, maar bij gesproken taalgebruik is de grijze zone veel groter. Neels gooit in zijn opiniestuk alles op één hoop: hij ergert zich aan het gebruik van “regionaal dialect” (wat ik wellicht tussentaal zou noemen), aan accenten waarin je de regionale herkomst duidelijk kunt herkennen, maar ook aan pakweg de deletie van eind-t’s in korte functiewoorden (wa en da in plaats van wat en dat). Voor die taalverloedering wijst Neels met een beschuldigende vinger naar de openbare omroep, die “badineert (…) met dialect”. Dat vind ik een beetje een zwaktebod: (1) de stemtest van de VRT is nog steeds bijzonder streng, waardoor radio- en tv-presentatoren over het algemeen vast (kunnen) houden aan het Standaardnederlands en (2) recent onderzoek van Sarah Van Hoof (over tv-fictie) heeft aangetoond dat er op de openbare omroep zeker niet méér tussentaal te horen is dan vroeger. Ik vermoed echter dat Neels het niet zozeer heeft gemunt op die presentatoren, maar op alles wat tussen al die programma’s te horen is. Hij heeft het immers expliciet over radioreclamespots, met al hun “slordige taal en dubbelzinnigheden”. In reclamespots op radio en tv is inderdaad vrij veel niet-standaardtalig taalgebruik te horen, maar dat heeft een reden: onderzoek (ja hoor, we onderzoeken véél tegenwoordig) heeft aangetoond dat er een soort talige werkverdeling bestaat in reclamespots tussen standaardtaal en tussentaal (of dialect). Eerst wordt er, meestal door middel van een dialoog, een verhaal verteld. Om zo herkenbaar mogelijk te zijn, gebeurt dat doorgaans in het taalgebruik dat u en ik dagelijks hanteren: tussentaal (of dialect). Daarna volgt een soort commentaarstem, die uit dat verhaal de nodige conclusies trekt: door bijvoorbeeld voor Proximus te kiezen, hoeft u niet te wachten tot er iets van de camion valt. De taakverdeling is daarbij duidelijk: het tussentalige dialoogje creëert herkenbaarheid, de standaardtaal in het slotfragment straalt prestige, status en “degelijkheid” uit. Mooi, nee?
  5. Uitsmijter: dat Engels is eigenlijk ook maar storend hé. Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar op het einde spuwt Neels er de woorden story, copywriters en content zowat uit – in een argument dat overigens opeens niets meer met taal te zien heeft, maar je kan de frustratie-emmer maar beter in één keer ledigen natuurlijk.

Hij kent z’n retorische trucjes, die Neels: door een heleboel taalfrustraties – van diverse aard – in één opiniestuk te gieten, spreek je meteen een breed publiek aan. Aan sommige dingen erger ik me ook mateloos, maar tegelijk bevat z’n tekst een aantal huizenhoge clichés en onwaarheden, die intussen door taalkundig onderzoek weerlegd zijn (of op z’n minst sterk genuanceerd moeten worden). Mijn reactie moet dan ook vanuit dat perspectief gelezen worden: ik vind zelf evenzeer dat het taalgebruik meer aandacht verdient, maar laten we die aandacht dan gericht verdelen, in plaats van gewoon los in het rond te schieten.

* Ik wou er eigenlijk niets over zeggen, omdat ik écht wel van dat soort beroepsmisvorming af wil, maar het is een béétje ironisch dat de eerste versie van het opiniestuk begon met de zinsnede “Laat ons terug aandacht ontwikkelen voor keurig taalgebruik”, waarin twee taalfouten werden gemaakt in de eerste drie woorden. Nu, dat laatste klopt eigenlijk niet helemaal: volgens Taaladvies.net is laat ons intussen ook wel correct, naast laten we, en dus mag ik Leo Neels eigenlijk alleen maar het foute gebruik van terug aanwrijven. Maar je weet wat ze zeggen: het is de norm of de chaos! Laten we dus maar streng in de leer zijn.

 

 

8 reacties

  1. Als het scheppen van taal een kunst is, dan zijn er altijd topkunstenaars en klodderaars. Als je leraar bent moet je blijven zeuren over de regels. Maar weet dat er al zo lang gemopperd wordt over taalfouten.

  2. Bijzonder jammer en triest dat een jonge linguïst (geboren in 1988 nota bene!) een beladen en insinuerend scheldwoord als “tussentaal” blijft gebruiken. Of is onze omgangstaal misschien een soort Creoolse taal zoals het Negerhollands? Bij mijn weten wordt het begrip “tussentaal” in de taalkunde voor geen enkele andere taal gebruikt. Behalve dan door dat coterietje hardnekkige taalzuiveraars in Vlaanderen, dat gelukkig met uitsterven bedreigd is.
    Ik heb in mijn hele taalcarrière maar één keer een tussentaal gebruikt: toen ik een Japans feuilleton ondertitelde met Engels als tussentaal.

    1. De term ‘tussentaal’ is wel degelijk een behoorlijke term! Hij wordt onder meer gebruikt in de taalonderwijsliteratuur om een bepaald taalniveau aan te duiden dat leerders van een tweede of vreemde taal bereikt hebben, een niveau dat ligt tussen dat van hun eerste taal en dat van de taal die zij aan het verwerven zijn. In de – met name Vlaamse – sociolinguïstiek wordt de term ‘tussentaal’ als neutrale term (zonder negatieve connotaties) gebruikt om het taalgebruik aan te duiden dat zich situeert ergens tussen lokal of regionaal dialect en de standaardtaal. Het is in zo’n context geenszins een scheldwoord, iets wat niet de term ‘Verkavelingsvlaams’ gezegd kan worden.

      1. Tussentaal is juist denigrerend omdat de term impliceert dat men de intentie heeft, of eerder zou moeten hebben, om Hollandser te spreken

  3. De VRT een stemtest? Hoe verklaar je dan de dames op de VRT- nieuwsredactie met stemmen als klotewijven op een vismarkt. Ook bij hun journalisten. Voorbeeld Inge Vranckx die als stopwoord hé gebruikt en een zwaar accent heeft. En zij is maar één van de velen. GJ

  4. Toe maar, Frans. Een taal die “zich situeert ergens tussen lokal (sic) of regionaal dialect en de standaardtaal”. En dat noem jij niet-denigrerend. Of definieer je alle Umgangssprachen op die manier?

    1. Ook onder taalkundigen is er best wel wat discussie over de term ‘tussentaal’. Onder meer collega Johan De Schryver (KU Leuven – Campus Brussel) vindt dat we de term maar beter gewoon begraven, net omdat het een ‘negatieve’ term is (want een leenvertaling van ‘interlanguage’, een term uit de tweedetaalverwerving). Waarom gebruik ik dan toch ‘tussentaal’, en niet ‘omgangstaal’ of ‘Umgangssprache’? Daar heb ik al eerder over geschreven (zie bv. https://www.academia.edu/8192586/Contrasterende_standaard_taalideologie%C3%ABn_bij_Vlaamse_leerkrachten_een_Gentse_casestudy_Article_, p. 221-222), maar de reden is eigenlijk eenvoudig: het is de term die het vaakst gebruikt wordt, en als dusdanig het herkenbaarst is.

      In de Vlaamse taalkundige literatuur zie je de toon van stukken over tussentaal door de jaren heen veranderen (cf. Plevoets 2013): van beschouwelijk (jaren 70-80) over evaluatief (jaren 90) naar veeleer empirisch en niet-veroordelend (laatste decennium). Ik plaats mezelf in die laatste stroom: voor mij is ‘tussentaal’ géén negatieve term, maar een handige manier om aan te duiden dat het hier om taalgebruik gaat dat tussen standaardtaal en dialect in zit, en kenmerken van de twee overneemt. Dat sluit ook aan met bepaalde modellen die gebruikt worden om tussentaal uit te leggen (bv. het ‘schuifknoppenmodel’ van De Caluwe, of het ‘mengtafelmodel’ van De Schryver).

      Er is nog een andere reden waarom ik ‘tussentaal’ blijf gebruiken: het blijft een term die steevast polemiek, discussie en hoogoplopende emotie oproept, en daardoor blijvend geassocieerd wordt met een negatieve connotatie – dat we deze discussie hier voeren, is daar een mooi bewijs van. Door niet uit te wijken naar een andere term, maar pertinent aan ‘tussentaal’ vast te houden, probeer ik daar wat tegenwicht aan te bieden. In de taalkundige literatuur is die negatieve stempel al goeddeels verdwenen, in de (populaire) media allerminst. Dat is in mijn ogen geen reden om de term te vermijden, maar net een reden om de term méér te gebruiken.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s