De uitspraken van Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) over het gebrek aan betrokkenheid bij allochtone ouders hebben de tongen de afgelopen week losgemaakt, dat is wel het minste wat je kunt zeggen. Een stroom van opinies, lezersbrieven en Twitterberichten kwam op gang, en de academici aan de Vlaamse universiteiten die onderzoek doen naar het thema, liepen elkaar haast voor de voeten om Crevits’ boodschap tegen te spreken. Voor de redactie van het zondagse VRT-programma De Zevende Dag reden genoeg om een fact check te doen: klopt het wel dat allochtone ouders minder betrokken zijn?

Het probleem is dat er erg weinig cijfers terug te vinden zijn als het gaat over de betrokkenheid van ouders. VRT-journalist Tim Pauwels citeert uit de cijfers van het SINBA-onderzoek van Orhan Agirdag (KU Leuven); die laten zien dat er geen grote verschillen terug te vinden zijn tussen het belang dat ouders hechten aan de betrokkenheid bij de school, of ze nu van Belgische, Oost-Europese of Marokkaanse oorsprong zijn.

In het onderzoek antwoorden ze in vergelijkbare mate dat ze naar oudercontacten gaan, dat ze hun kinderen helpen bij hun huiswerk en dat ze de schoolresultaten van hun kinderen kennen. Dat betekent echter niet dat er geen probleem is: de PISA-cijfers laten zien dat 16,3 procent van de Vlaamse kinderen het verwachte basisniveau in het onderwijs niet bereikt. Dat is al zorgwekkend op zich, maar het wordt erger als je naar de cijfers van migrantenkinderen kijkt: bij kinderen van de eerste generatie (meegekomen uit het buitenland met hun ouders) Schermafbeelding 2017-03-12 om 21.56.02haalt ruim 40% het basisniveau niet, bij kinderen van de tweede generatie (kind hier geboren, maar ouders niet) is dat 33,8%. Zelfs in de groep van kinderen die Nederlands spreken, scoren kinderen met een migratieachtergrond nog altijd slechter dan de autochtone kinderen.

Verschillende factoren

Een migratieachtergrond is dus een belangrijke factor om gemiddeld te voorspellen dat je slechter zal presteren. Als de thuistaal niet het Nederlands is, is dat ook nadelig. Maar afkomst speelt ook nog op een derde manier een rol: de sociaal-economische achtergrond van de ouders is minstens even belangrijk. Wie ouders heeft die niet gestudeerd hebben, scoort gemiddeld minder goed in ons onderwijs, en dat geldt zowel voor autochtonen als voor allochtonen.

Samengevat: er zijn erg weinig cijfers als het over ouderbetrokkenheid gaat op school, maar wat er is, legt geen grote verschillen bloot op basis van afkomst. Afkomst speelt wel een grote rol als het gaat over schoolsucces: kinderen met een migratieachtergrond doen het gemiddeld minder goed, maar ouders hebben die zelf niet gestudeerd hebben, is ook erg nadelig, of je ouders nu een migratieachtergrond hebben of niet – en dat is hoe dan ook eigenlijk een groot probleem voor ons onderwijs. Tot zover de fact check.

Verzoenende taal

Tijdens het daaropvolgende debat werd er vanuit CD&V-hoek vooral verzoenende taal gesproken. Kathleen Helsen, onderwijsexpert in het Vlaams parlement voor CD&V, benadrukte dat de uitspraken van Crevits gezien moeten worden als een handreiking: net door de problemen die ze op het terrein vaststelt te benoemen, steekt ze de hand uit naar allochtone ouders om nauwer aansluiting te zoeken bij de schoolloopbaan van hun kinderen. Güler Turan, Vlaams parlementslid voor SP.A, interpreteerde het discours van Crevits echter net als stigmatiserend, veralgemenend en onnodig polariserend: een hele groep allochtone ouders over één kam scheren, is ronduit kwetsend voor de vele ouders met een migratieachtergrond die zich actief engageren. Bovendien heeft Crevits ook de sleutels in handen om er, via het beleid, ook echt iets aan te doen.

De twee ‘praktijkmensen’ in het debat – Karin Heremans (directrice van een Antwerpse school) en collega Mieke Blancke (coach brugfiguren in Gent) – benadrukken vooral dat veel allochtone ouders écht wel betrokken zijn bij de schoolcarrière van hun kind, zelfs al zijn er erg hoge drempels. In veel scholen wordt actief gewerkt rond ouderbetrokkenheid (denk aan de Schoolbrug en de Kaap-projecten in Antwerpen, en de brugfiguren in Gent), net om die drempels te verlagen, maar tegelijk is er nog werk aan de winkel: in plaats van enkel te focussen op het oudercontact als het enige contactmoment tussen ouders en school, moeten scholen ervoor zorgen dat ouders zich altijd welkom voelen, en met dat doel voor ogen specifieke activiteiten organiseren.

Kinderen graag doen leren

Blancke benadrukt vooral het belang van samenwerking: er is enorm veel dat we kunnen doen, maar als we verbindingen leggen en de handen in elkaar slaan, komen we al een heel eind om voorbij die hoge drempels te raken. Het gaat om een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders en scholen, maar ook van de politiek, zoals Turan nog aanvult. Er moet gekeken worden naar welke fouten er zijn in het Vlaamse onderwijssysteem, en hoe daar iets aan gedaan kan worden.

Scholen kunnen ook echter nu al veel doen, aldus Heremans, maar dan moeten ze breed inzetten: werken aan een hoge(re) kleuterparticipatie, aan een talenbeleid waarin ook plaats is voor de thuistaal, aan individuele/flexibele/remediërende trajecten voor leerlingen – kortom: werken aan kinderen die graag leren, en die graag naar school komen.

Belang van dialoog

Op die thuistaal ging Blancke nog even in, want ook dat was een heikel punt in de PISA-resultaten die eind vorig jaar werden voorgesteld. De thuistaal van ouders en kinderen moet gewaardeerd worden op school – ook dat is een kwestie van respect en een open dialoog. Als je met ouders een belangrijk gesprek moet voeren over hun kind, en er blijkt dat ze onvoldoende Nederlands spreken om dat op een goede manier te doen, dan worden er tolken ingezet. Dat is een kwestie van respectvolle communicatie, van mensen respecteren in hun identiteit en wie ze zijn. Het gebruik van tolken waar nodig betekent overigens niet dat allochtone ouders niet hun best zouden doen om Nederlands te leren: er zijn erg veel ouders die wél inspanningen doen, boven op de verschillende talen die ze vaak al spreken.

Hetzelfde respect voor de thuistaal moet uiteraard ook gelden voor kinderen in de klas, vult Turan nog aan. Wie de thuistaal goed spreekt, leert ook makkelijker het Nederlands. Natuurlijk is die kennis van het Nederlands cruciaal, maar open staan voor andere talen betekent kansen geven en de identiteit van leerlingen binnen brengen in de klas.

Kansen geven binnen én buiten de klas

Moet elke school een brugfiguur krijgen? Dat zou zeker helpen, beaamt Mieke Blancke. Scholen kunnen zelf erg veel acties opzetten rond ouderparticipatie, maar brugfiguren hebben daar meer tijd voor (omdat ze niet in de klas staan) en hebben die ouderbetrokkenheid als kernopdracht. Ze benadrukt tegelijk ook hoe belangrijk het is om breder te gaan dan de schoolsetting alleen: door ook in te zetten op buurt- en wijkwerking (‘brede school’) krijgen kinderen meer kansen en kunnen ze hun talenten ontwikkelen, zowel binnen als buiten de klas. 

Slotsom

Over de correctheid van de uitspraken van Hilde Crevits is de hele week gebakkeleid, maar het is dankzij Crevits dat ouderbetrokkenheid deze week zo hoog op de politieke en maatschappelijke agenda stond, en dat heeft toch maar mooi tot een duidelijke fact check én een verzoenend en verbindend debat geleid. Misschien boeken we zo dan toch nog wat vooruitgang in het overbruggen van de kloof tussen mensen met en zonder migratieachtergrond, zowel in de maatschappij in het algemeen als in het onderwijs in het bijzonder.

Wat me wel blijft verbazen, is hoe er in steeds meer debatten – of het nu over onderwijs, armoede of gelijke kansen gaat – een diepe kloof begint te ontstaan tussen het wetenschappelijk onderzoek en de bijbehorende cijfers enerzijds, en de verhalende anekdotiek (ofte “de verhalen op het terrein”) anderzijds. Cijfers die aantonen dat er geen verschil is in ouderbetrokkenheid tussen autochtonen en allochtonen worden meteen gecounterd door anekdotes over allochtone moeders die zich nooit laten zien op het oudercontact, en in beide gevallen wordt daarbij van ‘feiten’ gewaagd. We leven blijkbaar in een tijd waarin anekdotes of persoonlijke ervaringen steeds vaker als veralgemeenbare feiten worden gepresenteerd, wars van wat academische onderzoekers daarover mogen beweren, en dat is een zorgwekkende evolutie – zeker omdat de politiek er steeds meer in lijkt mee te gaan, en er in veel gevallen zelfs de aanstoker van is.

Plaats een reactie