Onlangs vond een nieuwe publieksbevraging plaats over het aanbod op de openbare omroep VRT. De bevraging werd uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen bij 1.710 Vlamingen, en de resultaten ervan werden deze week voorgesteld in het Vlaams parlement, waar momenteel gewerkt wordt aan de nieuwe beheersovereenkomst voor de openbare omroep. De krant Het Nieuwsblad lichtte enkele interessante cijfers uit het rapport (dat hier te lezen is), en daarin komt ook een stelling over het gebruik van standaardtaal op de openbare omroep aan bod:
De VRT moet het Algemeen Nederlands hanteren in al haar programma’s.
Op die stelling antwoordt 65,2% van de ondervraagden “ja” (som van ‘eerder belangrijk’ en ‘heel belangrijk’). Ik kan me voorstellen dat sommigen dat best een hoge score vinden, en de stijging ten opzichte van 2010 is opvallend: toen was 52,8% het nog met de stelling eens. Tegelijk had ik verwacht dat de score nog hoger zou liggen: intussen weten we dat de modale Vlaming een hoge symbolische waarde toedicht aan het Standaardnederlands, en dan is het ook logisch dat daar voor de openbare omroep bepaalde verwachtingen aan gekoppeld worden. Het woord symbolische in de vorige zin is echter van belang: intussen weten we uit allerlei studies – waaronder ook mijn eigen onderzoek, tot op zekere hoogte – dat er een diepe kloof gaapt tussen het gepercipieerde belang van Algemeen Nederlands en de eigenlijke taalpraktijk.
De stelling op zich is trouwens nogal onzinnig: toen in 2012 het VRT-Taalcharter werd vernieuwd (iets waar ik toen ook over geschreven heb), werd daarin meer aandacht geschonken aan taalvariatie. In een interview met De Bond zegt taalraadsman Ruud Hendrickx daarover: “De kijker ziet ook het verschil tussen de kok Jeroen Meus, die geen vlekkeloos Nederlands hoeft te spreken, en een nieuwsanker. Die laatste gebruikt altijd standaardtaal. In bepaalde fictiereeksen kan daar wel van worden afgeweken.” Met andere woorden: op de openbare omroep is er niet alleen ruimte voor Algemeen Nederlands, maar ook voor andere taalvariëteiten en -varianten. Die taalkeuze hangt af van een aantal factoren: het medium (radio, tv of de website?), het genre (het journaal of een amusementsprogramma?) en dus ook de rol (een kok of een nieuwsanker?). Stellingen over “Algemeen Nederlands in alle VRT-programma’s” zijn misschien interessant op dat symbolische niveau – en bevestigen tot op zekere hoogte mijn verwachtingen – maar zijn eigenlijk vrij nietszeggend.
Dat blijkt trouwens ook als we er nog een andere stelling bijnemen, over dialect in VRT-programma’s:
In de fictieseries en amusementsprogramma’s van de VRT mag men dialect spreken.
Hier wordt wél expliciet een genreonderscheid gemaakt (fictie en amusement, in tegenstelling tot bijvoorbeeld nieuws- en informatieprogramma’s), maar daarbij wordt meteen naar dialect gepeild, in plaats van naar pakweg tussentaal. Dat laatste zou misschien ook wat moeilijker geweest zijn, aangezien niet elke Vlaming tussentaal (h)erkent als een specifieke taalvariëteit (of cluster van variëteiten) tussen standaardtaal en dialect in. Opvallend is hier dat 59,6% het eens is met de stelling – een beetje bizar, want daarnet vond ruim 62% van de informanten nog dat het altijd Algemeen Nederlands moest zijn. Het kan verkeren, wist Bredero al. Mij valt het trouwens vooral op dat veel informanten voor deze stelling het weinigzeggende midden opzoeken: bijna de helft van de informanten heeft ‘noch oneens, noch eens’ of ‘eerder eens’ aangeduid. Bij de stelling over Algemeen Nederlands wordt het ‘extreme’ standpunt (‘heel belangrijk’) wél vaak aangeduid – daar hebben we die symbolische waarde weer.
Als uitsmijter: voor beide stellingen wordt trouwens een geslachts- en een leeftijdsverschil gemeld. Vrouwen en oudere respondenten hechten meer belang aan het gebruik van Algemeen Nederlands in de programma’s van de VRT dan mannen en jongere respondenten, en dat geldt ook voor de toelaatbaarheid van dialect in fictiereeksen en amusementsprogramma’s. Hoe ouder men is, hoe hoger de kans dat men vindt dat de VRT het gebruik van dialect moet vermijden, ook in fictie en tv-amusement. Er blijkt ook – weinig verrassend – een verschil te zijn als we naar sociale klasse kijken: mensen met een hogere sociaal-economische status staan wat kritischer tegenover het gebruik van dialect op de openbare omroep.
Meer lezen: VRT-taalraadsman Ruud Hendrickx reageerde intussen ook op de cijfers, en wijst naar eerder onderzoek van de VRT-studiedienst uit 2011. Daaruit blijkt dat de Vlaming veel genuanceerder over omroeptaal denkt dan uit de cijfers hierboven blijkt. Theoretisch wil de Vlaming overal standaardtaal, maar in de praktijk hoeft het niet echt – al helemaal niet als hij zich met de spreker kan identificeren.
Bron: Paulussen, S., Panis, K., Dhoest, A., Van den Bulck, H. & Vandebosch, H. (2015). De Vlaming over de VRT. Publieksbevraging 2015. Onderzoeksrapport in opdracht van de Vlaamse Overheid, Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Antwerpen: Universiteit Antwerpen, Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Communicatiewetenschappen. 110 p
1 reactie