De vrees dat het ‘Gele Boekje’ een taalbeleidsinitiatief is dat de deur verder openzet voor een babylonische spraakverwarring in de Lage Landen, is ongegrond, zegt Sarah Van Hoof. Maar verwacht niet dat een ‘Vlaamsere’ norm tot brede maatschappelijke vooruitgang leidt.
Wie? Postdoctoraal onderzoeker (Universiteit Oslo). Coredacteur van ‘De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams’ en auteur van ‘Feiten en fictie’ (Academia Press).
Wat? Variatie binnen het Nederlands toelaten impliceert geen kneuterig provincialisme of een reactionaire agenda.
Het streven naar een gedeelde, uniforme standaardtaal is een eeuwenoud ideaal, dat voortkomt uit oprechte emancipatorische bekommernissen. Eenvormigheid garandeert heldere communicatie, luidt de redenering; een neutrale eenheidstaal laat burgers toe op gelijke voet met elkaar te communiceren en de kennis van die taal zal hun sociale slaagkansen bevorderen.
Telkens weer botst het streven naar dat ideaal met de taalrealiteit, die gekenmerkt wordt door hardnekkige variatie. Die vaststelling heeft vele generaties taalbeleidsmakers en bezorgde taalliefhebbers al danig gefrustreerd. Toch kan het ook een bevrijdend inzicht zijn dat taaldiversiteit van alle tijden is, dat Vlamingen op dat vlak dus geen uitzonderlijk koppig volkje zijn, en dat variatie succesvolle communicatie niet in de weg hoeft te staan.
Vernoorst Deens
Dat ervaar ik dagelijks in de context waarin ik tegenwoordig werk: Noorwegen. Dat land heeft twee standaardtalen, eentje gebaseerd op het Deens, en een ‘inheemse’, gebaseerd op de Noorse dialecten. Die standaardtalen zijn enkel de norm voor de schriftelijke communicatie. Spreken doet de Noor in de eigen regionale variëteit, ook in de publieke ruimte. Hij kan zelfs zijn taal blijven spreken als hij de grens met de buurlanden oversteekt. De Scandinavische talen zijn officieel immers aparte talen, maar in de praktijk zijn Deens, Noors en Zweeds sterk verwant en onderling behoorlijk verstaanbaar, als sprekers zich een beetje coöperatief opstellen. Een Deense kennis geeft op een Noorse school wiskunde en chemie in een soort van vernoorst Deens, en daar doet niemand moeilijk over.
Het Scandinavische voorbeeld illustreert dat variatie binnen het Nederlands toelaten geen kneuterig provincialisme of een reactionaire agenda impliceert. Net zoals de verschillen tussen Zweeds, Noors en Deens de intra-Scandinavische mobiliteit en samenwerking niet in de weg staan, hoeven de verschillen tussen Belgisch en Nederlands Nederlands ons niet te verhinderen om ‘buiten Vlaanderen te kijken’, in tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Mia Doornaert graag beweert (DS 16 augustus 2003 en DS 10 november 2014).
Door de expliciete erkenning van een paar honderd woorden die in de praktijk al veelvuldig in Vlaanderen gebruikt worden, transformeert het Belgisch Nederlands ook niet plotsklaps in een nieuw, voor Nederlanders onverstaanbaar Afrikaans, zoals Benno Barnard in deze krant vreesde (DS 4 november 2014). Wie zich in de communicatie met sprekers van een verwante variëteit welwillend opstelt, overbrugt makkelijk de taalverschillen.
Belangrijker dan hoe een taalnorm er precies moet uitzien, is hoe we ermee omgaan. Van ons onderwijs mogen we verwachten dat het iedereen vertrouwd maakt met de standaardtaal in haar gesproken en geschreven vorm. Maar het is van even groot belang dat luisterbereidheid en hoffelijkheid worden aangemoedigd en dat leerlingen respect wordt bijgebracht voor andere variëteiten dan de standaardtaal.
Mensen als Doornaert, Barnard en Geert van Istendael (DS 8 november 2014) moeten zich hoognodig afvragen hoe emanciperend het is om, onder het mom van beschaving, mensen die niet praten zoals zij voortdurend weg te zetten als lam, lui en te beroerd om zich een behoorlijk Nederlands eigen te maken. Zulke beschrijvingen zijn stigmatiserend en getuigen net van een gebrek aan beschaving.
Tegelijk is het maar zeer de vraag of een Vlaamsere standaardtaal het emancipatorische potentieel van die norm drastisch zal verhogen. Het idee dat universele kennis van de standaardtaal inclusie zal garanderen, is vooral naïef als we kijken naar de discriminatie die vandaag nog altijd zichtbaar is op de arbeids- en de woningmarkt. Je mag hoogopgeleid zijn en vlekkeloos Standaardnederlands spreken en schrijven, met een vreemde naam verzend je nog altijd een veelvoud van het aantal sollicitatiebrieven dat iemand met een Vlaamse naam hoeft te versturen. Wie beweert dat de ongelijkheid tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ Belgen eenvoudigweg geremedieerd kan worden door de (standaard)taalkennis van de ‘nieuwe’ Belgen bij te spijkeren, is blind voor zulke feiten, of van kwade wil.
Ten gronde zijn er taalpolitieke discussies te voeren die prangender zijn dan de vraag of woorden als autostrade wel of niet ‘gepermitteerd’ zijn. Als we dan toch moeten bakkeleien over taal, laten we het dan hebben over de rol van taal in processen van maatschappelijke in- en uitsluiting. Laten we het hebben over wat Standaardnederlands op dat vlak wel en niet vermag, en over wat een écht beschaafde omgang met diversiteit kan inhouden.
Geef een reactie